nummers: 14/3508/TA en 14/3541/TA
betreft: [klager] datum: 13 januari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.R. Ytsma namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen twee uitspraken van 16 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager gehoord.
Klagers raadsman mr. A.R. Ytsma en de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting hebben schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering om klager aanwezig te laten zijn bij een kamercontrole in de nacht van 24 op 25 februari 2014 (14/3508/TA) en
b. de beslissing tot afzondering van klager d.d. 31 maart 2014 (14/3541/TA).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot a:
Het belang van klager om aanwezig te zijn bij een kamercontrole is er in gelegen dat hij er op kan toezien of er schade wordt toegebracht aan zijn eigendommen. Dit geldt zowel voor kamercontrole overdag als voor kamercontrole ’s avonds. Klager verwijst
in dit verband naar de uitspraak van de beroepscommissie d.d. 17 augustus 2012 kenmerk 12/532/TA. Het argument dat klager niet aanwezig mag zijn bij een kamercontrole om te voorkomen dat hij inzicht krijgt in de plekken waar wordt gezocht is niet
steekhoudend omdat er van uit gegaan moet worden dat er overal wordt gezocht.
Met betrekking tot b:
Klager acht de afzonderingsmaatregel onredelijk en disproportioneel. Gezien de
relatieve ernst van het geschil tussen klager en de inrichting (klager mocht niet
beschikken over een contant bedrag van € 30,= dat hij had gekregen van een van
zijn contacten waarna hij boos werd en tegen een deur heeft getrapt) had volstaan
kunnen en moeten worden met een lichtere maatregel. Bovendien heeft de maatregel
te lang geduurd. Gesteld noch gebleken is dat de inrichting tussentijds heeft
onderzocht of klager weer op de groep geplaatst kon worden. Tenslotte stelt klager
dat niet aan alle formaliteiten voor het opleggen van de afzonderingsmaatregel werd
voldaan.
Aansluitend op de afzondering is klager op de ZISZ-afdeling geplaatst. Op 3 oktober 2014 is zijn ZISZ-status opgeheven.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep verwezen naar het standpunt als ingenomen tegenover de beklagcommissie. Toegevoegd wordt dat de noodzaak van klagers afzondering wekelijks door het behandelteam is geëvalueerd. In de periode dat klager in
afzondering verbleef van 31 maart 2014 tot 14 mei 2014 is tweemaal een uitgebreid verzoek tot verlenging van de afzondering aan het Ministerie gezonden. Ook in dit kader is klagers situatie nauwkeurig getoetst aan de eisen die de Bvt aan de afzondering
stelt. Tijdens de afzondering gaf klagers gedrag geen aanleiding om de maatregel op te heffen. De prikkelarme en gestructureerde werking van de afzondering had juist een stabiliserende invloed op klagers functioneren. Bij een vermindering van structuur
en een toename van het contact met medeverpleeg-den werd telkens gezien dat klager ernstig ontregelde. Voortzetting van de afzonderingsmaatregel werd noodzakelijk geacht zowel ter bescherming van klager als ter handhaving van de orde en de veiligheid
in de inrichting. Na plaatsing op de ZISZ-afdeling op 7 mei 2014 is de afzonderingsmaatregel vervolgens op 14 mei 2014 beëindigd.
3. De beoordeling
Door klagers raadsman is verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij verhinderd was om ter zitting te verschijnen. Door het secretariaat van de Raad is aan de raadsman meegedeeld dat op aanhoudingsverzoeken ter zitting wordt beslist
en dat de raadsman zich kan laten vervangen of een schriftelijke toelichting kan geven op het beroep. De raadsman heeft vervolgens het beroep schriftelijk toegelicht. Voor zover het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de behandeling van de zaak
nog steeds zou gelden, wijst de beroepscommissie het verzoek af nu zij zich aan de hand van de stukken en het behandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
Met betrekking tot a:
Uit artikel 4.1.2 van de huisregels volgt dat de kamer van een verpleegde bij wijze van steekproef of om hygiëne- en (brand)veiligheidsredenen kan worden gecontroleerd op voorwerpen die niet zijn toegestaan. Het controleren van de kamer kan
zowel in als buiten aanwezigheid van de verpleegde plaatsvinden.
Uit de reactie van het hoofd van de inrichting op het beklag volgt dat van klager bekend is dat hij zeer regelmatig softdrugs gebruikt en dat hij in het verleden erkend heeft betrokken te zijn bij handel in softdrugs en medicatie. Door de inrichting
werd het onwenselijk geacht dat klager bij de kamercontrole aanwezig zou zijn omdat hij dan zou zien op welke plaatsen wel en waar niet werd gezocht. Voorts vond de controle gedurende de nacht plaats omdat er overdag voor dergelijke uitgebreide
controles minder tijd beschikbaar is. In dit licht gezien kan naar het oordeel van de beroepscommissie hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Zij zal het beroep ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.
Met betrekking tot b:
De beroepscommissie stelt vast dat klager enkel beklag heeft ingediend ten aanzien van de beslissing tot plaatsing in afzondering ingaande op 31 maart 2014 voor de duur van maximaal vier weken. Ten aanzien van de daarop volgende beslissing tot
verlenging van klagers afzondering is geen beklag ingediend.
Het beroep beperkt zich derhalve tot de beslissing van 31 maart 2014.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie zal daarom het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 januari 2015.
secretaris voorzitter