nummer: 14/3963/GA
betreft: [klager] datum: 6 januari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 22 september 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering toestemming te verlenen tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klagers verlofadres is ten onrechte onaanvaardbaar geacht. Onvoldoende is gebleken dat klager de kinderen op het adres negatief zou beïnvloeden. De
bedoeling van het verlof is klager voor te bereiden op een geslaagde terugkeer in de maatschappij. Hierbij dient niet meteen op voorhand te worden uitgegaan dat klager verder zou gaan met criminele activiteiten. Het belang van klager op verlof dient
zwaarder te wegen dan eventuele andere belangen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie komt naar voren dat klager op 24 januari 2014 in eerste aanleg door de rechtbank Den Haag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens diefstal uit een woning, meermalen gepleegd en
mishandeling. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van de op 21 maart 2012 door de rechtbank Den Haag voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee jaren. Klagers preventieve hechtenis is op 11 november 2014 beëindigd. Klager is overgeplaatst naar
de Stichting Door te Middelburg.
Artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Het verlof wordt geweigerd in geval van:
a. ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te ontrekken;
b. (...)
c. ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d. gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
(...)
j. het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
(...)”.
De politie heeft op 21 mei 2014 negatief geadviseerd en daaraan de volgende motivering ten grondslag gelegd: “Op het gegeven verlofadres (...) woont een gezin met twee jonge kinderen: een dochter van 16 en een jongen van 12 jaar oud. Gezien in het
licht
van delicten gepleegd door [klager], gekoppeld aan de mogelijk negatieve invloed die hij op de vriendelijke en kwetsbare jongen kan hebben, adviseer ik negatief.”. Gelet op de feiten waarvoor klager is veroordeeld alsmede de omvang van het uittreksel
Justitiële Documentatie, is de verwijzing van de directeur naar dit negatieve advies niet onbegrijpelijk.
Verder is bij de stukken gevoegd een transcriptie van opgenomen telefoongesprekken, waaruit naar voren komt dat klager in verband wordt gebracht met het invoeren van contrabande en zinspeelt om bij een eventueel verlof niet terug te keren naar de
inrichting. Hoewel hiermee nog niet kan worden gesproken van een reële dreiging van ontvluchting tijdens verlof, kan dit aspect naar het oordeel van de beroepscommissie wel worden meegewogen in de beoordeling.
De beroepscommissie is van oordeel dat het vorenstaande contra-indicaties vormen voor verlofverlening die een weigering van het verlof kunnen rechtvaardigen. De beslissing van de directeur kan derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 januari 2015
secretaris voorzitter