Nummer: 14/3465/GB
Betreft: [klager] datum: 29 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.W. Szymkowiak, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 16 september 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 26 september 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Sittard.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – samengevat weergegeven – toegelicht.
Uit het selectieadvies van de locatie Sittard van 15 augustus 2014 blijkt dat klager een modelgedetineerde is. De politie heeft het door klager opgegeven verlofadres goedgekeurd en klager verblijft in het plusprogramma. De inrichting heeft, ondanks het
negatieve advies van de officier van justitie, positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. Bij klager is ten onrechte een executie-indicator geplaatst en is ten onrechte advies van het Openbaar Ministerie (OM)
ingewonnen, nu hij niet is veroordeeld voor ernstige zedendelicten, ernstige geweldsdelicten en mensenhandel, huiselijk-geweldszaken of kindermishandeling. Het negatieve advies van het OM lijkt te zijn gebaseerd op het feit dat klager eerder is
veroordeeld. Hiermee wil het OM klager een extra, buitenwettelijke straf opleggen. De rechtbank is zich bewust van het systeem ten aanzien van verlof en detentiefasering. De officier van justitie stelt dat het verlenen van vrijheden aan klager de
uitspraak van de rechtbank teniet zal doen. Hiermee miskent de officier van justitie de relevante regelgeving en het doel ervan, namelijk resocialiseren. Klager heeft de Wet Wapens en Munitie overtreden en het was een delict zonder slachtoffers. Het is
dan ook onduidelijk waarom de officier van justitie de aard van het delict bij zijn advies betrekt. De selectiefunctionaris stelt dat klager nog niet in aanmerking komt voor een plaatsing in een b.b.i. nu er sprake is van recidive en de reclassering
klagers recidiverisico inschat als hoog op grond van het delictpatroon. Dit is een dubbeltelling want klagers recidiverisico wordt ingeschat als hoog omdat hij heeft gerecidiveerd. Voorts heeft de reclassering in het advies geschreven dat er sprake is
van een delictpatroon omdat klager tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling wederom is gearresteerd voor verboden wapenbezit. Twee keer een veroordeling leidt dus tot een patroon en een hoog recidiverisico. Klagers verklaring tegenover de
reclassering is geheel anders dan zijn uitgebreide en gedetailleerde verklaringen tegenover de politie. Klager heeft deze verklaring zowel bij de reclassering als ter zitting ingetrokken. De selectiefunctionaris gaat uit van onjuiste feiten. De
bestreden beslissing is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Klager wil zijn beroep graag mondeling toelichten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het OM bepaalt in welke gevallen in ieder geval een executie-indicator dient te worden geplaatst. Er is ruimte om ook in andere dan de door klager aangegeven gevallen een executie-indicator te plaatsen. Het OM acht een risico op maatschappelijke onrust
aanwezig. Hierdoor is er voldoende reden voor het OM om geïnformeerd te worden, dan wel advies te geven bij eventuele vrijheden. Het advies van het OM is niet doorslaggevend geweest. Klager stelt dat het negatieve advies van het OM niet objectief is.
Dit is echter een persoonlijke aanname. Klager heeft in de periode waarin hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld gerecidiveerd. Op basis daarvan wordt het recidiverisico door de reclassering ingeschat als hoog. De angst bestaat dat klager in de
toekomst wederom snel zal recidiveren. De beslissing om het verzoek tot plaatsing in een b.b.i. af te wijzen is gebaseerd op de rapportages van de inrichting en staat los van de inhoud van het strafdossier.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht om zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is echter niet nader onderbouwd. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht om op het beroep te
beslissen en wijst het verzoek af.
4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.3. Uit het selectieadvies van de locatie Sittard van 15 augustus 2014 blijkt dat de directeur positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. en dat de politie niet negatief heeft geadviseerd omtrent klagers
verlofadres. Voorts blijkt uit dit advies dat het OM negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. Het OM is van mening dat het verlenen van vrijheden op zijn vroegst medio 2015 aan de orde kan komen. Uit het
reclasseringsadvies blijkt dat klagers recidiverisico wordt ingeschat als hoog, vanwege klagers delictgeschiedenis en het feit dat hij heeft gerecidiveerd tijdens een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Gelet op het hoge recidiverisico en nu niet is
gebleken dat klager reeds met goed gevolg vrijheden heeft genoten, is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat klager, ondanks het positieve advies van de directeur, thans nog niet in
aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep
zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4.4. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij er van uit gaat dat de selectiefunctionaris nadat klager met goed gevolg vrijheden heeft genoten een plaatsing in een b.b.i. opnieuw in overweging neemt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 29 december 2014
secretaris voorzitter