Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3010/GA, 23 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3010/GA

betreft: [klager] datum: 23 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.S. Jansen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 juli 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Almere in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. F.S. Jansen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de weigering klager documenten, die betrekking hebben op zijn zaak, te laten meenemen naar het bezoek met zijn raadsman op 17 juni 2013 en
b. de weigering kleding in te mogen voeren op 17 juni 2013.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: het klager verbieden van het meenemen van stukken naar het bezoek met zijn raadsman is een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag. Het recht op adequate
rechtsbijstand is door toedoen van de inrichting aan klager onthouden. Het vrij verkeer tussen raadsman en cliënt mag door niets worden gehinderd.
Ten aanzien van het beklag onder b: het niet mogen afgeven van kleding is eveneens een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag, te meer nu nooit aan hem is meegedeeld dat invoer van kleding enkel
is toegestaan op woensdag, donderdag en zaterdag. Het recht op eigen kleding is fundamenteel en dient ongehinderd gerealiseerd te kunnen worden.
Overigens heeft het onredelijk lang geduurd voordat de beklagrechter uitspraak heeft gedaan.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In artikel 67, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de beklagcommissie zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak doet. In bijzondere
omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het klaagschrift dateert van 17 juni 2013 en de beklagrechter heeft op 29 juli 2014 – ruim dertien maanden later – uitspraak gedaan. De wetgever heeft geen rechtsgevolgen aan
de
overschrijding van de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw genoemde termijn verbonden, maar de beroepscommissie acht het vanuit het oogpunt van een juiste rechtsbedeling van groot belang dat door de beklagcommissie voortvarend en met inachtneming van
de termijn uit artikel 67, eerste lid, van de Pbw wordt beslist op een beklag.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De weigering klager stukken, die betrekking hebben op zijn zaak, mee te laten nemen naar het bezoek met zijn raadsman betreft een door of namens de directeur
jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en klager zal alsnog worden ontvangen in zijn beklag.

In artikel 4.8.1 van de destijds geldende huisregels, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot persoonlijk bezoek, staat: “U mag niets naar het bezoek meenemen”. In artikel 4.8.2 van de huisregels, waarin de regels zijn opgenomen met
betrekking tot geprivilegieerd bezoek, staat een dergelijk verbod niet. Nu in de huisregels niet staat dat het verboden is voorwerpen mee te nemen naar geprivilegieerd bezoek, kon klager in redelijkheid niet weten dat hij voorafgaande aan het bezoek
met
zijn raadsman een verzoek had moeten indienen om stukken te mogen meenemen. Onder deze omstandigheden dient de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen
van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 10,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De weigering kleding te mogen invoeren betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid,
van de Pbw beklag openstaat. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en klager zal alsnog worden ontvangen in zijn beklag.
Nu regel is (zo blijkt uit artikel 5.5.1.3 van de destijds geldende huisregels) dat invoer van kleding geschiedt na goedkeuring door de directeur van een invoerverzoek, niet is gebleken dat door of namens klager een dergelijk invoerverzoek is ingediend
en de invoer op een andere dag is aangeboden dan op één van de vastgestelde invoerdagen, acht de beroepscommissie de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake het beklag onder a., verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toekomt.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake het beklag onder b, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart het beklag als vermeld onder b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 23 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven