Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3464/GA, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3464/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Lans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 september 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Lans, en namens de directeur, [...] juridisch medewerker.
Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de afdeling rechtspraak van de Raad.
Op 26 november en 2 december 2014 zijn nadere inlichtingen van de directeur ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. het te laat reageren op een celoproep en b. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Klager heeft bij het rogatoir verhoor aangevoerd dat het een celoproep betreft van 31 mei 2014, terwijl hij op cel D 79a verbleef. De raadsvrouw verzoekt om het beloverzicht van 31 mei 2014 bij de inrichting op te vragen. Klager heeft ruim twee uur
moeten wachten voordat op zijn oproep werd gereageerd, terwijl hij hevige pijn en druk in zijn borststreek had.
Ten aanzien van b:
Klager zat nog geen dag op de meerpersoonscel (mpc) toen op 2 juni 2014 een celinspectie plaatsvond. Klager had net die ochtend zijn cel schoongemaakt en hij had bij het gebruik het kraantje van de jerrycan met schoonmaakmiddel los gemaakt en na
gebruik niet meer bevestigd. Het kraantje is in de cel achter gebleven. Bij het schoonmaken heeft klager de vork niet aangetroffen en klager had onmogelijk kunnen weten dat er een vork die als contrabande was aan te merken in deze cel lag. De vork was
in het schaamschot gezet om te verhinderen dat dit schot steeds opengaat. Klagers celgenoot verbleef al langer op deze cel en de vork was van hem.
Klager heeft bij de directeur verklaard dat het kraantje van hem was. Klager kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de op cel aangetroffen contrabande. De straf is buitenproportioneel.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Van klager mag worden verwacht dat hij in zijn klaagschrift duidelijk vermeldt om welke celoproepen het gaat. Bij e-mail van 26 november en 2 december 2014 heeft de directeur bericht dat klager tot 19 mei 2014 heeft verbleven op cel D 79a. Vanaf die
datum tot 19 juni 2014 heeft klager op cel D 101 verbleven.
Uit het bijgevoegde overzicht van cel D 101 blijkt dat er op 31 mei 2014 geen oproep is gedaan.
Ten aanzien van b:
De vork was verstopt bij het schaamschot en dat hoort niet. In principe wordt elke cel geïnspecteerd voordat een gedetineerde wordt geplaatst. De directeur weet niet of de mpc (D 101) is gecontroleerd voordat klager daar is geplaatst. Dat is echter
niet meer na te gaan. Ieder van beide gedetineerden heeft tijdens het horen door de directeur verklaard dat de vork en het kraantje niet van hem was. Op een mpc zijn twee vorken toegestaan. Dagelijks wordt gecontroleerd of het bestek nog compleet is.

3. De beoordeling
De directeur heeft na de zitting van de beroepscommissie nadere informatie verstrekt en een afschrift daarvan is aan klager en zijn raadsvrouw gezonden. Uit die informatie blijkt dat klager, in tegenstelling tot hetgeen hij ter zitting heeft verklaard,
tot 19 mei 2014 heeft verbleven op cel D 79a en vanaf die datum op cel D 101.

Ten aanzien van a:
Uit het overzicht blijkt dat er op 31 mei 2014 geen oproep is gedaan vanuit cel D 101. Klager zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Ten aanzien van b:
Voor het aantreffen van een verboden voorwerp op een mpc, terwijl niet kan worden vastgesteld aan wie van beide in de cel verblijvende gedetineerden het voorwerp toebehoort, kan een gedetineerde worden gestraft, tenzij hij daarvoor niet
verantwoordelijk
kan worden gesteld (zie artikel 51, vijfde lid, van de Pbw). Of een gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gesteld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort of de gedetineerde ervan op de hoogte is dat
de
hem niet toebehorende voorwerpen op de cel aanwezig zijn en of de gedetineerde bij die stand van zaken ook iets heeft ondernomen om de verboden voorwerpen van cel te verwijderen.

Uit de stukken blijkt dat klager op 19 mei 2014 op de mpc D 101 is geplaatst en niet pas op 1 juni 2014 zoals hij ter zitting heeft verklaard. Op 1 juni 2014 heeft klager zijn cel schoongemaakt en is het plastic kraantje van de jerrycan op cel achter
gebleven. Ter zitting heeft klager uitgelegd dat de vork diende om de deur van het schaamschot vast te zetten. Klager kan daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de op 2 juni 2014 tijdens een celinspectie aangetroffen voorwerpen. De
beroepscommissie is echter van oordeel dat de directeur in dit geval, nu het alleen een (openlijk en functioneel gebruik van een) verbogen vork en een plastic kraantje betrof, had kunnen volstaan met een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in
een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en stelt deze vast op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het beklag onder a en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond voor zover de disciplinaire straf langer dan twee dagen heeft geduurd. Zij
bepaalt
dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. A.M. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 22 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven