Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2742/GA, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2742/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 11 december 2014 heeft de juridisch medewerker van de p.i. Alphen aan den
Rijn nadere informatie verstrekt over de stand van zaken met betrekking tot het identiteitsbewijs.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is in het bezit van een proces-verbaal van vermissing van zijn identiteitsbewijs. Dat proces-verbaal is tevens zijn huidige legitimatiebewijs. Klager is in afwachting van zijn identiteitspas. De aanvraag duurt al vijf maanden, terwijl dit
normaal
zes weken is. Klager kan met zijn proces-verbaal van vermissing met verlof gaan.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is er navraag gedaan over de aanvraagduur van het nieuwe legitimatiebewijs. De casemanagers hebben aangegeven dat klager zijn Turks paspoort moet overleggen voor de IND-pas.
Dat is vereist. Klager dacht dat zijn paspoort op het Turks consulaat zou zijn, maar het consulaat heeft meegedeeld dat het paspoort op 24 oktober 2011 is opgehaald. Klager was inderdaad in het bezit van een proces-verbaal van vermissing, maar dat
betrof een eerdere IND-pas en niet het paspoort. De casemanager heeft klager verwezen naar het intern re-integratiecentrum om aangifte van vermissing van het paspoort te doen. Een gedetineerde is verantwoordelijk voor het aanleveren van een geldig
legitimatiebewijs.
De casemanagers hebben met meerdere instanties gebeld om het paspoort van klager boven water te krijgen, maar dit is niet gelukt. Klager weet zelf niet waar zijn paspoort is gebleven. Het is daarom niet gelukt om de IND-pas te verlengen.

3. De beoordeling
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Klager heeft geen geldig legitimatiebewijs. Gelet op de wettelijke identificatieplicht oordeelt de beroepscommissie dat het in bezit hebben van een geldig legitimatiebewijs een
redelijke en voor de hand liggende eis is voor verlofverlening. De beroepscommissie is van oordeel dat het ontbreken van een geldig legitimatiebewijs een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze de afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 22 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven