nummer: 14/3638/TA
betreft: [klager] datum: 19 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 10 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. B.H.J. van Rhijn, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], locatiemanager zorg, en [...], juridisch medewerker.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet met klager bespreken van zijn ‘statussen’, en
b. het niet aan klager verstrekken van afschriften van zijn ‘statussen’/evaluatieverslagen.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. ongegrond verklaard en het beklag als vermeld onder b. gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: de evaluatieverslagen worden niet met klager besproken. Daardoor wordt hem het recht om commentaar op die verslagen te geven ontnomen. Het is correct dat twee keer een afspraak met het hoofd behandeling is gemaakt om
de evaluatieverslagen te bespreken. Eén keer heeft klager de afspraak afgezegd. De tweede keer heeft de inrichting de afspraak afgezegd.
Ten aanzien van het beklag onder b: de beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en de inrichting opgedragen de afschriften van de evaluatieverslagen aan klager te verstrekken. De inrichting heeft de afschriften, op één na, tot op heden nog
niet aan klager verstrekt. Klager en zijn raadsman hebben deze afschriften alsmede de wettelijke aantekeningen nodig voor hun voorbereiding op de verlengingszitting.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: klager wordt één keer per zes weken geëvalueerd. Daarvan wordt een verslag opgemaakt dat in de ‘statussen’ wordt opgenomen. De inrichting bespreekt de ‘statussen’ wel degelijk met klager. Er is twee keer een gesprek
tussen klager en het hoofd behandeling gepland om de ‘statussen’ te bespreken. Klager heeft de afspraak twee keer afgezegd.
Ten aanzien van het beklag onder b: klager heeft recht op afschriften van de evaluatiegesprekken. De inrichting zal deze zo spoedig mogelijk aan klager verstrekken.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht op een periodieke evaluatie door het hoofd van de inrichting van het verloop van de
verpleging en behandeling. Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat van iedere evaluatie een verslag wordt gemaakt en dat dit verslag zo spoedig mogelijk met de verpleegde wordt besproken. Artikel 18,
derde lid, van de Bvt luidt – voor zover hier van belang – als volgt: Indien de verpleegde van oordeel is dat het evaluatieverslag feitelijk onjuist of onvolledig is, heeft hij het recht op dit verslag schriftelijk commentaar te geven.
De beroepscommissie stelt voorop dat de term ‘statussen’ in de Bvt niet voorkomt. Naar de beroepscommissie begrijpt, omvatten de ‘statussen’ (onder meer) de evaluatieverslagen (als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder d, van de Bvt) en de
zogenaamde
‘wettelijke aantekeningen’ (als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder e, van de Bvt). In haar beoordeling zal de beroepscommissie uitgaan van de wettelijke terminologie.
Voor zover het beklag betrekking heeft op het niet met klager bespreken van de evaluatieverslagen overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers klacht komt erop neer – zo begrijpt de beroepscommissie – dat zijn aan artikel 18, derde lid, van de
Bvt te ontlenen recht om commentaar te geven op evaluatieverslagen wordt geschonden doordat de inrichting in strijd met haar zorgplicht van artikel 18, tweede lid, van de Bvt evaluatieverslagen niet met hem bespreekt.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt kan een verpleegde (onder meer) beklag doen over een beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat hem op grond de Bvt toekomt. Ingevolge artikel 56, vierde lid, van de Bvt staat tegen
de
wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht betracht geen beklag open. Uit het vorenstaande volgt dat een beslissing die een (vermeende) beperking van een wettelijk recht inhoudt, alleen vatbaar is voor
beklag als sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht door het hoofd van de inrichting. De enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht leidt op zichzelf niet tot ontvankelijkheid van de klager in het beklag. Het
‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.
Uit het verweerschrift van de inrichting van 12 juni 2014 komt naar voren dat de groepsleiding de ‘statussen’ met klager heeft besproken en dat klager de ‘statussen’ vervolgens met het hoofd behandeling wilde bespreken, aangezien hij het niet eens was
met de inhoud daarvan. Dit is door klager niet weersproken. Verder is komen vast te staan dat twee keer een tussen klager en het hoofd behandeling gemaakte afspraak voor een gesprek over de evaluatieverslagen niet is doorgegaan. In het midden kan
blijven op wiens initiatief dat is gebeurd, aangezien de beroepscommissie gelet op het bovenstaande tot het oordeel komt dat niet sprake is van het niet betrachten van de zorgplicht maar van de wijze van betrachten van de in artikel 18, tweede lid, van
de Bvt neergelegde zorgplicht. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn beklag.
Voor zover het beklag betrekking heeft op het niet met klager bespreken van de wettelijke aantekeningen overweegt de beroepscommissie het volgende. Een verpleegde heeft op grond van (artikel 18 van) de Bvt geen recht op bespreking van de over hem
gemaakte wettelijke aantekeningen en evenmin op het geven van commentaar op de over hem gemaakte wettelijke aantekeningen. Mitsdien is het beklag gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting waartegen op grond van artikel 56, eerste
lid,
onder e, van de Bvt geen beklag openstaat. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn beklag.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen alsnog de afschriften van de ‘statussen’ waarin de evaluatieverslaglegging is
opgenomen aan klager te verstrekken. Klager is geen tegemoetkoming toegekend. Tegen een gegrondverklaring van het beklag door de beklagcommissie staat voor een verpleegde geen beroep open. De verpleegde kan wel in beroep komen tegen de beslissing van
de
beklagcommissie geen tegemoetkoming toe te kennen in verband met een gegrondverklaard beklag. Nu niet is gebleken dat het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming door de beklagcommissie, zal klager niet-ontvankelijk in dit
onderdeel van zijn beroep worden verklaard.
Overigens acht de beroepscommissie het vanuit het oogpunt van een juiste rechtsbedeling van groot belang dat het hoofd van de inrichting zo spoedig mogelijk gevolg geeft aan uitspraken van de beklagcommissie. Zij acht het daarom aangewezen dat de
inrichting zo spoedig mogelijk alsnog de evaluatieverslagen aan klager verstrekt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder a. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag als vermeld onder a.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep inzake het beklag als vermeld onder b.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 19 december 2014
secretaris voorzitter