nummer: 14/3298/TB
betreft: [klager] datum: 15 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 3 september 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de Oostvaarderskliniek).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 17 november 2005 opgenomen in FPC De Woenselse Poort te Eindhoven. Op 7 september 2009 is klager
overgeplaatst naar FPC Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte). Op 6 februari 2014 heeft Oldenkotte de Staatssecretaris verzocht klager over te plaatsen naar de Oostvaarderskliniek. De Staatssecretaris heeft op 3 september 2014 beslist dat klager zal
worden overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek. Deze overplaatsing is op
4 september 2014 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft beroep ingesteld, omdat hij door zijn overplaatsing schade heeft geleden. Als gevolg van de overplaatsing is vertraging opgetreden in zijn behandeling en resocialisatie. Die
vertraging is zowel in Oldenkotte als in de Oostvaarderskliniek ontstaan. De overplaatsing had voorkomen kunnen worden als Oldenkotte, in navolging van de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden, had ingezet op een voorwaardelijke beëindiging van de
dwangverpleging. Vanaf het moment dat bekend was dat Oldenkotte zou gaan sluiten is de behandelintensiteit duidelijk verminderd. Er was sprake van een ‘half gesloten toestand’: nieuwe behandelingen werden niet opgestart en groepsbehandeling heeft
nauwelijks plaatsgevonden. Als Oldenkotte niet zou sluiten waren klagers behandeling en resocialisatie een stuk verder geweest. Sinds april 2014 ging klager op onbegeleid verlof. In Oldenkotte was een stappenplan opgesteld en op den duur ging klager
vrijwel dagelijks met onbegeleid verlof. Aan klager was toegezegd dat onbegeleid verlof in de Oostvaarderskliniek weer snel zou worden opgestart. Desondanks heeft het twee maanden geduurd voordat een nieuwe verlofmachtiging was verstrekt. In Oldenkotte
was klager uitbehandeld en kwam hij in aanmerking voor plaatsing op een resocialisatieafdeling. In de Oostvaarderskliniek staat klager op een wachtlijst voor plaatsing op een resocialisatieafdeling. Het kan acht weken tot vier maanden duren voordat die
plaatsing daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Klager schat de duur van de tot nu toe opgelopen vertraging op een half jaar. Dit is in het geheel niet aan klager te wijten; zijn behandeling verliep goed en er bestonden geen behandelinhoudelijke argumenten
voor een overplaatsing. Hierbij komt nog dat in de Oostvaarderskliniek een strenger regime geldt dan in Oldenkotte. Zo mag klager in de Oostvaarderskliniek minder spullen op zijn kamer houden dan in Oldenkotte. Klager wordt daardoor verplicht spullen
te
laten vernietigen dan wel een dure opslagruimte te huren. Nu deze situatie een direct gevolg is van de overplaatsing moet deze bij de beoordeling van de bestreden beslissing worden meegewogen. Daarnaast worden bepaalde kostenposten in de
Oostvaarderskliniek, anders dan in Oldenkotte, niet vergoed. Alles bij elkaar genomen is sprake van een onvoldoende zorgvuldige beslissing. Derhalve moet aan klager een tegemoetkoming worden toegekend. Overigens heeft de raadsman meegedeeld dat hij
niet
begrijpt waarom de Staatssecretaris niet uit eigen beweging heeft besloten tot het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Inherent aan de naderende sluiting van Oldenkotte is dat de aldaar verblijvende patiënten moeten worden overgeplaatst. Met Oldenkotte is afgesproken dat per patiënt wordt
nagegaan hoe de continuïteit van de behandeling het beste kan worden gewaarborgd in de vervolgkliniek. Lopende behandelingen worden zoveel mogelijk afgerond in Oldenkotte en nieuwe behandelingen zo veel mogelijk gestart in de vervolgkliniek. Klagers
overplaatsing is zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd. Er is gevolg gegeven aan zijn wens onbegeleid verlof op te starten vanuit Oldenkotte. Er is een stappenplan voor verlof opgesteld. Klager heeft hierdoor nog een tijd kunnen oefenen met onbegeleid
verlof in een voor hem vertrouwde omgeving. Voorts is hem de tijd geboden een aantal behandelmodules af te ronden in Oldenkotte. Oldenkotte heeft voortgang in de behandeling gehouden. Het tijdstip van zijn overplaatsing is zorgvuldig gekozen, waarbij
rekening is gehouden met de fase waarin de behandeling zich op dat moment bevond. Klagers standpunt dat in Oldenkotte sprake was van een ‘half gesloten toestand’ is onjuist. Als het hof had besloten tot voorwaardelijke beëindiging van klagers
dwangverpleging had de beëindiging vanuit Oldenkotte kunnen worden vormgegeven. Voorts is bij de keuze van kliniek rekening gehouden met klagers regio van herkomst. Inmiddels gaat klager in de Oostvaarderskliniek met onbegeleid verlof. De omstandigheid
dat het twee maanden heeft geduurd voordat een nieuwe verlofmachtiging is verstrekt maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldige overgang. De nieuwe inrichting heeft tijd nodig om de machtiging aan te vragen. Het feit dat klager in de
Oostvaarderskliniek minder spullen op zijn kamer mag hebben betreft een interne aangelegenheid van de inrichting. Niet elk ongemak of elke vertraging in de behandeling als gevolg van een overplaatsing leidt tot een onrechtmatige situatie waarin de
Staatssecretaris schadeplichtig zou zijn. Overigens blijkt nergens uit dat sprake is van een vertraging van een half jaar.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
De beroepscommissie stelt voorop dat het besluit van de Staatssecretaris om Oldenkotte te sluiten een algemene strekking heeft en niet door de beroepscommissie kan worden getoetst. Overplaatsing van de in Oldenkotte verblijvende verpleegden is, gelet
op
de sluiting van die inrichting per 1 januari 2015, onafwendbaar. De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het overplaatsingsverzoek van Oldenkotte van 6 februari 2014, welk verzoek enkel is ingegeven
door
de naderende sluiting van de inrichting. Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris volgt dat per patiënt wordt bezien wat het juiste moment voor overplaatsing is.
Uit het overplaatsingsverzoek komt naar voren dat klager te kennen heeft gegeven dat hij zo lang mogelijk in Oldenkotte wilde blijven zodat van daaruit onbegeleid verlof kon worden opgestart. In navolging van klagers wens heeft Oldenkotte een
machtiging
voor onbegeleid verlof aangevraagd. Die machtiging is in april 2014 verleend, waardoor hij vanaf dat moment met onbegeleid verlof kon. Voorts blijkt uit de inlichtingen van de Staatssecretaris dat klager in de periode voorafgaande aan zijn
overplaatsing
een aantal behandelmodules heeft kunnen volgen en afronden. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het tijdstip van overplaatsing zorgvuldig is bepaald en dat de overplaatsing op een gepast moment en met instemming van klager
heeft plaatsgevonden.
Het is onvermijdelijk dat als gevolg van een overplaatsing enige vertraging in de behandeling optreedt. Van de betrokken klinieken mag verwacht worden dat zij zich inspannen om de overgang van de ene naar de andere kliniek zo soepel mogelijk te laten
verlopen om vertraging in de behandeling en resocialisatie zoveel mogelijk te beperken. In klagers geval is gepoogd de vertraging in de behandeling zoveel mogelijk te beperken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat sprake is van
een onredelijke of onverklaarbare vertraging in klagers behandeling dan wel van een onzorgvuldige overgang. Kort na klagers overplaatsing op 4 september 2014 heeft de Oostvaarderskliniek een aanvraag voor een machtiging voor onbegeleid verlof
ingediend.
Die machtiging is op 1 november 2014 afgegeven, waardoor klager inmiddels weer op onbegeleid verlof kan. Voorts is gebleken dat klager binnen afzienbare tijd op een resocialisatieafdeling van de Oostvaarderskliniek zal worden geplaatst, waarmee de
behandeling zoals ingezet in Oldenkotte op passende wijze wordt voortgezet.
De Oostvaarderskliniek ligt in (de nabijheid van) de regio van herkomst van klager. Uit het overplaatsingsverzoek blijkt niet dat klager bezwaar had tegen plaatsing in deze kliniek dan wel een sterke voorkeur had voor plaatsing in een andere kliniek.
De
omstandigheid dat in de Oostvaarderskliniek andere regels gelden kan niet leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris klager niet naar die inrichting heeft mogen overplaatsen. De regels verschillen per tbs-inrichting. Klager kan zich voor wat
betreft
beperkingen inzake de op kamer toegestane voorwerpen wenden tot de directie van, of zijn hoofdbehandelaar in de Oostvaarderskliniek dan wel in geëigende gevallen tot de beklagcommissie bij die inrichting.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager over te plaatsen naar de Oostvaarderskliniek, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 15 december 2014
secretaris voorzitter