Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2552/TA en 14/2554/TA, 6 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2552/TA en 14/2554/TA

betreft: [klager] datum: 6 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 25 juni 2014 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting[...],
juridisch medewerker. Van de zijde van de inrichting was [...] als toehoorder aanwezig.

Voor aanvang van de behandeling van de beroepen ter zitting hebben klager en zijn raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling van de beroepen omdat klager twee weken geleden van raadsman is gewisseld en zij deze beroepen nog niet voldoende
hebben
kunnen bespreken omdat zijn vorige raadsman pas deze week de dossiers aan klagers huidige raadsman heeft doen toekomen. Klager en zijn raadsman hebben ingestemd met het voorstel van de voorzitter om de beroepen zoveel mogelijk ter zitting te
behandelen,
klager en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen om binnen een week na de zitting het beroep desgewenst nog schriftelijk nader toe te lichten, en vervolgens de inrichting in de gelegenheid te stellen binnen een week schriftelijk op die nadere
toelichting te reageren.

De nadere schriftelijke toelichting van klager en zijn raadsman op het beroep is na ontvangst doorgezonden aan het hoofd van de inrichting. De schriftelijke reactie van het hoofd van de inrichting is doorgezonden aan klager en zijn raadsman met een
reactietermijn van een week. Binnen die termijn is geen reactie meer ontvangen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a) de maatregel van 10 januari 2014 tot het houden van toezicht op post en telefoneren,
b) het voortduren van deze maatregel op 27 februari 2014 zonder dat een nieuwe beslissing is genomen.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a) en b) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. Het ingeschreven staan op een datingsite is geen strafbaar feit. Iemand van buiten de inrichting beheerde klagers
profiel op de datingsite en heeft voor klager op de datingsite geklikt op de “like”. Er is daarom geen sprake van contact zoeken of benaderen van degene die “geliked” wordt, zelfs niet als geklikt wordt op profielen van mensen die in de inrichting
werken en zich vrijwillig hebben ingeschreven op de desbetreffende datingsite. Wat vrije burgers in de maatschappij doen heeft niets met de orde en veiligheid in de inrichting te maken en gaat de inrichting ook niets aan. Klagers contacten buiten de
inrichting hebben niets te maken met het door de inrichting gestelde gevaar dat klager in de inrichting over internet zou beschikken. Degene die klagers profiel op een datingsite beheerde is niet iemand met wie klager rechtstreeks contact heeft. Er is
derhalve geen sprake van gevaar dat toezicht op klagers contacten kan rechtvaardigen. Hierover dient de inrichting op een nieuwe zitting uitleg te geven, zodat klager daarop meteen kan reageren.
De website die klager volgens de inrichting vanuit de Pompestichting zou hebben gemaakt, is door iemand van buiten de inrichting gemaakt. De inrichting kan hem niet dwingen te vertellen wie dat is. Klagers indexdelict heeft niets te maken met vrouwen
die via een website benaderd zouden zijn. Wat betreft de twee aangiften van belaging is klager één maal vrijgesproken; voor wat betreft het feit dat zijn advocaat via een recherchebureau contact heeft gezocht met een vrouw ten behoeve van haar
verklaring is klager voorwaardelijk veroordeeld en daartegen heeft klager hoger beroep ingesteld.
De maatregel heeft drie maanden geduurd, ondanks dat volgens de wet niet verlengd kan worden. Volgens de Bvt en Memorie van toelichting kan de maatregel maximaal vier weken duren, waarna een nieuwe, voor beklag vatbare beslissing moet worden genomen.
Het voortduren van de maatregel na de eerste vier weken is daarom onrechtmatig.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De maatregel is één maal verlengd en heeft maximaal acht weken geduurd. De Bvt vereist niet dat voortzetting van de maatregel
schriftelijk wordt meegedeeld, maar de inrichting kan zich vinden in de gedachte van de beklagcommissie dat in dit geval wel een schriftelijke mededeling gegeven had moeten worden omdat de inrichting van de oplegging van de maatregel onverplicht een
schriftelijke mededeling aan klager heeft uitgereikt. Verder wordt verwezen naar hetgeen eerder door de inrichting in de beklagprocedure naar voren is gebracht.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om het beroep opnieuw ter zitting te behandelen vanwege zijn wens om de reactie van de inrichting op zijn nadere schriftelijke toelichting van het beroep mondeling aan te kunnen horen en daar dan direct op te kunnen reageren. De
beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op grond van het dossier, de behandeling van het beroep ter zitting van 7 november 2014 en de nadien nog ingebrachte stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te kunnen beslissen.

Het opleggen van de bestreden toezichtmaatregel
Het opleggen van de maatregel van toezicht op post en telefoneren teneinde zicht te kunnen houden op klagers contacten is niet in strijd met de wet noch onredelijk of onbillijk te achten, gelet op de omstandigheden dat op 8 januari 2014 om 4.00 uur een
activiteit van klager op een datingsite op internet is waargenomen, waarbij het profiel van een medewerkster van de inrichting op die datingsite is aangeklikt. Klager heeft weliswaar verklaard dat niet hij maar iemand van buiten de inrichting zijn
profiel op de datingsite beheerde, maar heeft vervolgens geweigerd informatie te geven wie dit voor klager doet en op welke wijze. De inrichting heeft in redelijkheid openheid daarover kunnen verlangen in het licht van het - door de strafrechter
bewezenverklaarde - indexdelict, alsmede het feit dat tijdens klagers verblijf in de Pompestichting tegen klager aangifte van stalking of belaging is gedaan. Dit zijn feitelijkheden waarmee de inrichting in het kader van de orde en veiligheid op dat
moment in redelijkheid rekening mag of zelfs moet houden. Klager wordt hierop in alle redelijkheid gevraagd openheid van zaken te geven, waar klager enkel op reageert door te stellen dat iemand van buiten zijn site beheert; van verdere toelichting,
ondanks verscheidene verzoeken vanuit de inrichting, onthoudt klager zich. De enkele omstandigheid dat klager dat anders ziet noch de omstandigheid dat klager verdacht werd van twee feiten van belaging en inmiddels is vrijgesproken van één feit en nog
niet onherroepelijk is veroordeeld voor een tweede feit, kan daaraan afdoen.

Schriftelijke mededeling inzake het voortduren van de bestreden toezichtmaatregel?
In artikel 35, derde lid Bvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting bevoegd is telkens voor een periode van ten hoogste vier weken toezicht op postverkeer van een verpleegde te houden indien dat noodzakelijk is met het oog op de in dat artikellid
genoemde belangen.

Indien het hoofd van de inrichting voortzetting van de maatregel van toezicht op de post na de in de wet gegeven duur van ten hoogste vier weken aangewezen acht, dient het hoofd van de inrichting, gelet op het woord “telkens” in artikel 35, derde lid,
Bvt, daartoe te beslissen. Anders dan klager meent, kan dat naar het oordeel van de beroepscommissie zowel in de vorm van een nieuwe beslissing als in de vorm van een verlengingsbeslissing; de wet noch de Memorie van toelichting schrijft een bepaalde
vorm voor. In de artikelen 53 en 54 Bvt is geen hoor- en schriftelijke mededelingsplicht van de oplegging noch van de voortzetting van de toezichtmaatregel neergelegd, hetgeen betekent dat de beslissing niet op schrift hoeft te worden gesteld.

Ingevolge artikel 38, tweede lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting bepalen dat op de door of met de verpleegde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend. De wet noch de Memorie van toelichting geeft aan welke duur deze maatregel kan
hebben. In de artikelen 53 en 54 Bvt is geen hoor- en schriftelijke mededelingsplicht van de oplegging noch van de voortzetting van de toezichtmaatregel neergelegd.

In het licht van het vorenstaande kan klager niet worden gevolgd in zijn stelling dat de duur van de toezichtmaatregel na vier weken onrechtmatig is door reeds de enkele omstandigheid dat hem geen schriftelijke mededeling van een nieuwe beslissing is
uitgereikt. Het feit dat de beklagcommissie heeft geoordeeld dat klagers beklag formeel gegrond is verklaard omdat van de inrichting mocht worden verwacht een schriftelijke mededeling uit te reiken van de voortzetting van de maatregel nu de inrichting
dat ook bij de oplegging heeft gedaan, kan daaraan op zich zelf niet afdoen.

Inhoudelijke beoordeling voortzetting bestreden toezichtmaatregel
Vast staat dat aan klager op 10 januari 2014 een schriftelijke mededeling van de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het opleggen van toezicht op post en telefoneren voor de duur van vier weken is uitgereikt. Voortzetting van de
toezichtmaatregel in februari 2014 (waarop klagers beklag ziet) is naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk te achten, nu de gronden voor het toezicht op dat moment nog steeds aanwezig waren. Klager heeft immers voortdurend
geweigerd de door de inrichting verlangde informatie te verstrekken en geen zicht op zijn contacten gegeven.

De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven