Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2192/TB - eindbeslissing, 6 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2192/TB - eindbeslissing

betreft: [klager] datum: 6 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 juli 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en
Justitie, gehoord. Klager en zijn raadsman, mr. N.A. Heidanus hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

In haar tussenbeslissing van 2 december 2013 heeft de beroepscommissie van het beroep aangehouden in afwachting van het nadere onderzoek van de behandelmogelijkheden van klager en het daaropvolgende advies van de LAP.

Op 16 september 2014 heeft de Staatssecretaris onder verwijzing naar het LAP-advies van 17 juni 2014 besloten de longstay status niet toe te kennen. De beroepscommissie heeft per brief van 30 oktober 2014 klager, zijn raadsman, mr. R. Polderman, en de
Staatssecretaris bericht dat het beroep verder schriftelijk zal worden afgehandeld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld nog nader schriftelijk te reageren op de overgelegde rapportages, waarbij zij in het bijzonder zijn uitgenodigd zich uit te
laten
over de hoogte van de tegemoetkoming. Op 6 november 2014 is een reactie van klagers raadsman ontvangen. Een kopie van deze reactie is op 11 november 2014 ter informatie toegezonden aan de Staatssecretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft (aanvankelijk) beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 16 november 2006 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 4 december 2007
aangevangen. Op 3 augustus 2009 is klager geplaatst in FPC De Rooyse Wissel. Op 20 december 2010 is klager overgeplaatst naar FPC Veldzicht en vervolgens op 10 april 2012 naar FPC Dr. S. van Mesdag. Deze inrichting heeft klager op 19 februari 2013
aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Op 9 juli 2013 is klager geselecteerd voor de Pompestichting. Diezelfde dag is de plaatsing in de Pompestichting gerealiseerd. Op 9 juli 2013 is namens klager beroep aangetekend tegen de plaatsing. In
het advies van 3 september 2013 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) oordeelt de adviescommissie dat gelet op de korte feitelijke behandelduur en het slechts beperkte onderzoek door de onafhankelijke rapporteurs, geen gefundeerde uitspraak
kan worden gedaan over het al dan niet geïndiceerd zijn van de longstaystatus voor klager. De adviescommissie houdt het advies aan en verzoekt om een nader onderzoek door het Pieter Baan Centrum voor de beantwoording van de vraag of er nog
behandelmogelijkheden zijn voor klager. Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2013 heeft de Staatssecretaris aangegeven het geadviseerde nadere onderzoek ambulant te zullen doen uitvoeren. In haar tussenbeslissing van 2 december 2013
heeft
de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de resultaten van het nadere onderzoek naar de behandelmogelijkheden en het daarop te volgen advies van de LAP. Op respectievelijk 7 en 12 mei 2014 hebben Z.,
GZ-psycholoog,
en M., psychiater, een pro-justitiarapport uitgebracht waarin de rapporteurs zich onthouden van een concreet advies ten aanzien van de longstayplaatsing maar waarin zij wel aangeven dat zowel wat betreft de diagnostiek als wat betreft de bejegening,
begeleiding en behandeling nog niet alle mogelijkheden zijn onderzocht. Mede op basis van deze rapportages heeft de LAP op 14 juni 2014 geadviseerd de aanvraag tot het verlenen van een longstaystatus af te wijzen. Op 16 september 2014 heeft de
Staatssecretaris besloten de longstaystatus niet toe te kennen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep toegelicht als weergegeven in de tussenbeslissing van 2 december 2013. Voorts is namens klager het volgende naar voren gebracht. Klager is van oordeel dat hij op onjuiste gronden is overgeplaatst naar de
longstayafdeling en sinds deze plaatsing in afzondering heeft verbleven. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen van 16 maal € 600,= (€ 9.600,=) en wegens de afzondering deze met € 7,50 per dag te
vermeerderen, aldus een totaalbedrag van € 13.237,50.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het standpunt naar voren gebracht als weergegeven in de tussenbeslissing van 2 december 2013. De Staatssecretaris heeft verder niet op het beroep gereageerd.

4. De beoordeling
De Staatssecretaris heeft vooruitlopend op een beslissing in de procedure voor het toekennen van de longstaystatus klager op 9 juli 2013 overgeplaatst uit FPC Van Mesdag naar de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught. De Staatssecretaris
heeft hiertoe om veiligheidsoverwegingen besloten vanwege de zeer dreigende houding van klager. In FPC Van Mesdag was volgens de Staatssecretaris een onhoudbare situatie ontstaan. Ruim een jaar later heeft de Staatssecretaris besloten de longstaystatus
niet toe te kennen, hetgeen betekent dat de eerdere plaatsing als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beleidskader longstay forensische zorg voorziet niet in de mogelijkheid om verpleegden enkel op beheersmatige gronden over te plaatsen
naar een longstayvoorziening. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.

Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zijn termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming neemt de beroepscommissie het
volgende in aanmerking. Sinds klagers plaatsing op de longstayvoorziening is hij afgezonderd. De beroepscommissie heeft onder meer in haar uitspraken van 26 maart 2014 (13/2968/TA), 15 mei 2014 (13/4108/TA) en 14 oktober 2014 (14/2153/TA) geoordeeld
dat
de aan klager opgelegde afzonderingsmaatregelen niet als onredelijk en onbillijk kunnen worden aangemerkt. Dit betekent naar het oordeel van de beroepscommissie dat geen sprake kan zijn van een behandelachterstand welke het gevolg is van klagers
verblijf op de longstayafdeling. Ook vloeit hieruit voort dat bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming geen rekening behoeft te worden gehouden met de duur van klagers afzondering. Met inachtneming van de door de beroepscommissie gehanteerde
standaardbedragen tegemoetkomingen zal de beroepscommissie de tegemoetkoming derhalve vaststellen op € 250,= per maand, te rekenen vanaf 9 juli 2013 tot het moment dat klager daadwerkelijk is weggeplaatst uit de longstayvoorziening.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening van de Pompestichting heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven