Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1389/TA, 27 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1389/TA

betreft: [klager] datum: 27 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij
de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker.

Bij brief van 20 augustus 2014 heeft mevrouw mr. B.A.M. Hendrix, kantoorgenote van klagers raadsman mr. H.M.W. Daamen, om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht omdat zij en klagers raadsman verhinderd zijn ter zitting te verschijnen. De
beroepscommissie heeft ter zitting beslist het aanhoudingsverzoek af te wijzen, nu voorafgaande aan de behandeling van klagers zaak twee andere zaken van medeverpleegden zijn behandeld waarin dezelfde kwestie aan de orde is en zij het vanuit
pragmatisch
oogpunt van belang heeft geacht deze zaken op dezelfde zitting te behandelen. Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt en klagers raadsman is in de gelegenheid gesteld hierop een schriftelijke reactie te geven. Van deze gelegenheid
heeft
de raadsman binnen de daarvoor gegeven termijn geen gebruik gemaakt.

De juridisch medewerker heeft ter zitting toegezegd de beroepscommissie nader te zullen informeren over de vraag of voldoende vervangende arbeid en alternatieve dagbesteding aanwezig is. Bij brief van 18 september 2014 heeft zij nadere inlichtingen aan
de beroepscommissie verstrekt. Deze brief is ter kennisneming toegezonden aan klager en zijn raadsman.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft twee onderdelen van het gewijzigde beloningssysteem, namelijk:
a. dat in geval van ziekte van de verpleegde gedurende de eerste twee weken geen loon/ziekengeld wordt uitbetaald, tenzij de verpleegde vakantie-uren opneemt,
b. dat bij geplande uitval van arbeid geen loon wordt uitbetaald, tenzij de verpleegde vakantie-uren opneemt.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het onder a. vermelde onderdeel van het beloningssysteem is in strijd met
artikel 46, tweede lid, van de Bvt. Uit dit artikel volgt dat een verpleegde die zich ziek meldt, recht heeft op ziekengeld. De wet bepaalt geen termijnen of voorwaarden ten aanzien van dit recht. Het hanteren van een ‘wachttermijn’ van twee weken
alvorens ziekengeld wordt uitbetaald, verhoudt zich niet met het bepaalde in de Bvt. Voorts is het onder b. vermelde onderdeel van het beloningssysteem in strijd met de Regeling beloningsysteem verpleegden. Deze Regeling ten aanzien van
arbeidsongeschikten is toepasbaar op de situatie waarin verpleegden geen werkzaamheden kunnen verrichten door afwezigheid van personeel. Immers, in dat geval zijn zij bereid werkzaamheden te verrichten, maar kunnen zij deze niet verrichten als gevolg
van een omstandigheid die buiten hun schuld ligt. Dit dient niet voor rekening en risico van de verpleegden te komen. In klagers behandelplan staat dat hij dertig uur per week mag werken, maar klager kiest ervoor 24 uur per week te werken. Als de
arbeid
niet doorgaat vanwege geplande afwezigheid van de werkmeester, krijgt klager, ondanks het feit dat hij wel bereid is te werken, geen loon uitbetaald. Tot op heden is dit twee keer gebeurd, waardoor klager in totaal vier uur aan loon is misgelopen. De
inrichting verwacht dat verpleegden bij geplande uitval van de arbeid zelf vervangende arbeid of andere dagbesteding zoeken. Klager heeft dit wel geprobeerd, maar de andere arbeidszalen alsmede de onderwijszaal zaten vol. Desgevraagd heeft klager
geantwoord dat hij sinds de invoering van het nieuwe beleid niet ziek is geweest.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de nieuwe huisregels die per 1 januari 2014 zijn ingegaan, was het nieuwe beloningssysteem (dat op 1 maart 2014 in werking is
getreden) al opgenomen. Op 26 februari 2014 is per brief aan de verpleegden meegedeeld dat het beloningsbeleid op een aantal onderdelen, ten voordele van de verpleegden, is aangepast. De verpleegden zijn dus tijdig op de hoogte gesteld van het nieuwe
beloningssysteem. Op grond van het nieuwe beleid wordt ziekengeld uitbetaald na twee weken ziekte, tot een maximale duur van drie maanden. Dit is niet in strijd met de Regeling beloningsysteem verpleegden, die overigens door de inrichting als niet
eigentijds wordt beschouwd. Voorts is het niet uitbetalen van loon bij geplande uitval van arbeid niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. Uitgangspunt is dat verpleegden alleen een vergoeding voor dagbestedingsuren (zoals het verrichten van
arbeid, scholing of vrijwilligerswerk) krijgen als zij daadwerkelijk aanwezig zijn of als sprake is van ongeplande uitval van de arbeid en er geen mogelijkheid is van vervangende dagbesteding. Bij geplande uitval van arbeid kunnen verpleegden alsnog
een
beloning ontvangen door deel te nemen aan vervangende arbeid of aan andere dagbesteding. Dit wordt voor zover mogelijk aangeboden. Het heeft echter de voorkeur dat verpleegden hun vakantie afstemmen met de sluiting van hun werkplek. Klager heeft
momenteel een programma op grond waarvan hij gedurende vier dagen per week zes uur per dag werkzaamheden verricht. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is drie uur aan arbeid voor klager uitgevallen. De overige dagen waarop klager geen
werkzaamheden heeft kunnen verrichten waren landelijk vastgestelde feestdagen. Overigens is na de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 14/2126/TA besloten om de ‘ziekengeldregeling’ aan te passen.

3. De beoordeling
Het beklag heeft betrekking op twee onderdelen van het op 1 maart 2014 in werking getreden beloningssysteem (opgenomen in hoofdstuk 18 van de huisregels van de Pompestichting). De wijziging van het beloningsbeleid is geen beslissing van het hoofd van
de
inrichting waartegen op grond van artikel 56 van de Bvt beklag open staat. Het betreft een algemene voor alle in de inrichting verblijvende verpleegden geldende regel en daartegen staat in beginsel geen beklag open. Dit uitgangspunt lijdt slechts
uitzondering, indien die algemene regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving.

Ten aanzien van het onder a. genoemde onderdeel van het beloningssysteem – inhoudende dat in geval van ziekte van de verpleegde gedurende de eerste twee weken geen loon/ziekengeld wordt uitbetaald, tenzij de verpleegde vakantie-uren opneemt – overweegt
de beroepscommissie het volgende. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij sinds de invoering van het nieuwe beloningsbeleid op 1 maart 2014 niet ziek is geweest. Dit brengt mee dat klager geen belang heeft bij zijn klacht omtrent de regeling van de
beloning bij ziekte. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van dit onderdeel ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter op dit onderdeel met wijziging van de gronden bevestigen.

Overigens heeft de inrichting – zo blijkt uit de brief van 18 september 2014 – naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie van 3 september 2014 (met kenmerk 14/2126/TA) besloten:
- dat aan een patiënt, die zich conform de huisregels ziek meldt, 70% van het loon dat hij gedurende de laatste drie maanden gemiddeld heeft verdiend, wordt uitbetaald, en
- dat ‘ziekengeld’ dat sinds 1 maart 2014 niet is uitbetaald met terugwerkende kracht alsnog zal worden uitbetaald.

Ten aanzien van het onder b. genoemde onderdeel van het beloningssysteem overweegt de beroepscommissie het volgende. De regel inhoudende dat bij geplande uitval van arbeid geen loon wordt uitbetaald, tenzij de verpleegde vakantie-uren opneemt, is naar
het oordeel van de beroepscommissie niet in strijd met wet- en/of regelgeving van hogere orde. Een tbs-gestelde heeft op grond van artikel 46 van de Bvt geen recht op deelname aan arbeid. Wel heeft een verpleegde ingevolge artikel 46, tweede lid, van
de
Bvt recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden. Echter, uit artikel 46 van de Bvt noch uit de Regeling beloningsysteem verpleegden noch uit enig ander wettelijk voorschrift volgt dat een verpleegde dient te worden betaald bij
(geplande) uitval van arbeid. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagrechter op dit onderdeel worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie hecht eraan op te merken dat van belang is dat verpleegden voldoende financiële middelen tot hun beschikking hebben om de kosten die zij maken in het kader van hun resocialisatie – bijvoorbeeld voor verlof – te kunnen opvangen. De
beroepscommissie gaat ervan uit dat het hoofd van de inrichting erop zal toezien dat er bij geplande uitval van arbeid daadwerkelijk voldoende vervangende arbeid of alternatieve dagbestedingsactiviteiten beschikbaar zullen zijn zodat de verpleegden
inkomsten kunnen verwerven door daaraan deel te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden ten aanzien van onderdeel a. van het beloningsbeleid en met aanvulling van de gronden ten aanzien van onderdeel b. van het
beloningsbeleid.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven