Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1815/GV, 2 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1815/GV

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H.Odekerken-Holtkamp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager lijdt aan suikerziekte en huidziekte en behoeft noodzakelijke hulp voor catheterisatie. Hij is in het kader van de WOTS van Noorwegen naar Nederland gekomen, mede in verband met zijn medische problematiek.
Medio juni 2002 heeft er -nadat de benodigde apparatuur was geplaatst- een lichttherapie plaatsgehad in De Geerhorst. Klager heeft hierbij echter een tweedegraads verbranding opgelopen. Ter behandeling hiervan is hij overgebrachtnaar het penitentiar ziekenhuis, alwaar hij een longembolie heeft opgelopen. Hiervoor is hij ter behandeling overgebracht naar het Bronovoziekenhuis.
Inmiddels is hij weer in De Geerhorst. Hier krijgt hij geen lichttherapie, maar enkel valium als pijnbestrijding. Verder wordt hij te weinig gecatheteriseerd, waardoor gevaar ontstaat voor ontstekingen.
Indien hem strafonderbreking wordt verleend kan hij voor de lichttherapie naar het AZM en kan hij thuis geholpen worden bij de catheterisatie. Mede daardoor kan hij op krachten komen om de laatste periode van zijn detentie tevolbrengen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De inrichtingsarts heeft aan de directeur van de inrichting laten weten dat er in medisch opzicht geen noodzaak aanwezig is om de door klager gevraagde medische behandeling buiten de inrichting te laten plaatsvinden. Ook de medischadviseur heeft bericht dat zij op basis van de haar bekende gegevens onvoldoende redenen ziet voor een strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van De Geerhorst heeft aangegeven zich te conformeren aan de adviezen van het openbaar ministerie en de medisch adviseur.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft aangegeven zwaarwegend bezwaar te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking, onder meer omdat de rechtbank meermalen verzoeken om opheffing van dedetentie heeft afgewezen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 november 2002.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 37 kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van (onder meer) lichamelijke aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat dezeredenen aan de voortzetting van de detentie in de weg staan.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat, gelet op de mededeling van de medisch adviseur, niet is gebleken van een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Gelet op het vorenstaande is geen sprake vanbijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 02 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven