nummer: 14/2518/GA
betreft: [klager] datum: 13 november 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den Ijssel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Cantarella, gehoord.
Namens de directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel is aangegeven dat zij verhinderd is ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens een poging tot fysiek geweld/ het aanvallen van een personeelslid.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent niet dat hij boos is geworden, maar hij ontkent wel fysiek geweld te hebben gebruikt. Tussen het
schriftelijk verslag en de schriftelijke mededeling bestaan aanzienlijke verschillen. In het schriftelijk verslag is vermeld dat klager personeelslid J. fysiek aanviel, terwijl in de schriftelijke mededeling wordt gesproken over een poging tot fysiek
geweld. Het is belangrijk om te weten wat er echt is gebeurd. Verzocht wordt daarom de personen die betrokken waren bij het incident te horen. Indien wordt geoordeeld dat slechts sprake is geweest van ontoelaatbaar gedrag en geen fysiek geweld is het
de vraag of oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen wel redelijk is. Daartoe wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie van 3 december 2012, nr. 12/1849/GA, waarin ook uitsluitend sprake was van verbale agressie.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
2. De beoordeling
Namens klager is verzocht om personen die betrokken zijn geweest bij het incident zoals zou blijken uit het dossier, te horen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af. Zij acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep van klager te beslissen en
ziet geen aanleiding voor het horen van – overigens niet nader door of namens klager aangeduide – personen.
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt. In het schriftelijke verslag van 13 mei 2014 dat heeft geleid tot onderhavige
disciplinaire straf, staat uitdrukkelijk vermeld dat dit verslag niet aan klager is medegedeeld. Nu de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, is de bestreden beslissing
genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager, nu zij in klagers totale gedrag, als vermeld in het schriftelijke verslag en de schriftelijke mededeling, voldoende aanleiding ziet voor oplegging van een
disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 november 2014
secretaris voorzitter