Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4143/GV, 29 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4143/GV

betreft: [klager] datum: 29 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. B.J.W. Tijkotte namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 oktober 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.J. Tijkotte om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Eerdere veroordelingen kunnen niet leiden tot de conclusie dat daarmee nog steeds sprake is van een te hoog recidiverisico om verlof toe te staan. Er zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die deze conclusie zouden kunnen
rechtvaardigen.
Daarnaast stelt klager dat hij reeds tijdens een eerdere detentie de KVV-module heeft gevolgd. Ook blijkt niet uit de afwijzing dat er recent een advies is gevraagd of gekregen van het detentieberaad van de inrichting. Mede daardoor is het enkel
verwijzen naar het bezwaar van het Openbaar Ministerie (OM) zonder dat dit verder is geconcretiseerd of met bewijsstukken is onderbouwd te marginaal om de afwijzing te rechtvaardigen.
Klager is reeds bijna een jaar preventief gedetineerd en komt over enige tijd terug in de maatschappij. Verloven zijn juist bedoeld om iemand op een dergelijke terugkeer voor te bereiden. Zijn persoonlijk belang dient bij een goede en tijdige
voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij thans te prevaleren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op grond van de enorme recidivestaat, veelvuldige recente recidive en recente recidive gepleegd tijdens een periode waarbij de voorwaarde ‘geen nieuwe delicten plegen’ was opgelegd, zijn er voldoende redenen om te constateren dat er een hoog
recidiverisico aanwezig is. Klager heeft niet een of twee delicten gepleegd maar heeft aan de lopende band delicten gepleegd. Hij vertoont weinig tot geen belangstelling om te veranderen. In verband met de enorme recidive is het nodig geacht dat klager
eerste de module Kies voor Verandering volgt waardoor hij laat zien te willen veranderen. Tot het volgen van deze module heeft klager op geen enkele manier laten zien dat hij na deze detentie delictvrij door het leven wil gaan. De veiligheid van
willekeurige personen dient te prevaleren boven het persoonlijk belang van klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Almere heeft aangegeven dat op grond van klagers goede functioneren in de inrichting en promotie naar het plusprogramma positief wordt geadviseerd ter zake van verlofverlening.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam heeft aangegeven dat klager in korte tijd meerdere (gekwalificeerde) vermogensdelicten heeft gepleegd kort nadat hij uit een eerdere detentie is ontslagen en terwijl hij in een proeftijd liep. Het
recidivegevaar wordt te hoog geacht voor verlofverlening.
De politie Oost-Nederland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers verlofadres.

3. De beoordeling
Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling tot 15 maanden gevangenisstraf voor meerdere gekwalificeerde vermogensdelicten. Voorts is sprake van vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen
voor de duur van 99 en 35 dagen. Klager dient eventueel nog vier dagen vervangende hechtenis op grond van de Wet Terwee en vier dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder te ondergaan. De fictieve datum van invrijheidstelling is thans
bepaald op 13 maart 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.

Door de advocaat-generaal is negatief geadviseerd terzake van verlofverlening in verband met klagers zeer uitgebreide strafrechtelijke documentatie voor wat betreft gekwalificeerde vermogensdelicten en het feit dat klager tijdens een proeftijd wederom
strafbare feiten heeft gepleegd. Het recidiverisico wordt door de advocaat-generaal te hoog geacht voor verlofverlening. Voornoemde omstandigheden vormen naar het oordeel van de beroepscommissie een contra-indicatie voor verlofverlening en kunnen,
ondanks de positieve adviezen van de directeur van de locatie Almere en de politie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarbij komt dat nog niet vaststaat dat klagers datum van invrijheidstelling daadwerkelijk nabij zou zijn nu
klager hoger beroep heeft ingesteld tegen de veroordeling door de rechtbank. Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in
artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven