Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3603/GA, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3603/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. van Baarlen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 september 2014 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Amsterdam, locatie De Singel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC Amsterdam, [...] en [...], psychiater bij voormelde inrichting,
gehoord.
Hoewel klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld, en zijn raadsvrouw mr. F. van Baarlen behoorlijk waren opgeroepen, zijn zij zonder bericht niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van het PPC Amsterdam van 29 september 2014, inhoudende dat klager met ingang van 29 september 2014 tot en met 29 januari 2015 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als
bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager vindt dat hij geen medicatie nodig heeft. Hij is van mening dat de toediening van dwangmedicatie een te zware maatregel is, die teveel inbreuk maakt op zijn
persoonlijke integriteit. In de schriftelijke mededeling a-dwangbehandeling wordt als grond voor de toediening van de dwangmedicatie vermeld dat zonder behandeling de mogelijkheid bestaat dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Dit betekent dat tot toepassing van de a-dwangbehandeling is beslist vanwege een mogelijk gevaar, niet vanwege een aanwezig gevaar. Ook is onvoldoende gebleken dat andere maatregelen
geen uitkomst zouden kunnen bieden. Het voornaamste is echter dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat daadwerkelijk een gevaar bestaat waardoor toepassing van een a-dwangbehandeling noodzakelijk was.

Door en namens de directeur is hierop als volgt – zakelijk weergegeven – gereageerd. Op 23 september 2014 is het voornemen tot een besluit tot toepassing van a-dwangbehandeling kenbaar gemaakt. Het voornemen was om op 26 september 2014 de definitieve
beslissing tot a-dwangbehandeling te nemen. Aangezien klager op 26 september 2014 aangaf dat hij vrijwillig medicatie zou innemen is de beslissing toen niet genomen. Nadat op 29 september 2014 bleek dat klager zijn medicatie niet had ingenomen, is de
definitieve beslissing alsnog genomen. Op 3 oktober 2014 is, nadat het schorsingsverzoek was afgewezen, overgegaan tot de daadwerkelijke toepassing van de a-dwangbehandeling vanwege het gevaar als vermeld in artikel 46a, tweede lid en onder a, en derde
lid, van de Pbw. Bij klager is sprake van een ernstige psychiatrische stoornis van waaruit hij achterdochtig is. Hij voelt zich vaak gepest, gediscrimineerd en racistisch bejegend. Hij vertoont steeds vaker zonder duidelijke aanleiding geagiteerd,
dreigend en vijandig gedrag jegens het personeel. Tevens bestaat een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Het gevaar is afwendbaar door toediening van medicatie en daarmee doelmatig. Het gevaar is niet anderszins afwendbaar. Andere
interventies, zoals een langdurig verblijf in een prikkelarme en gestructureerde omgeving, waarbij klager een individueel programma werd geboden en een steunende en conflictvermijdende bejegening hebben niet geholpen. Klager heeft gesprekken met
behandelaars steeds geweigerd. Het aanbieden van medicatie en psycho-educatie werkte niet. Hij verzette zich volledig tegen een behandeling. De dwangbehandeling is dan ook noodzakelijk. In het behandelplan is vermeld dat de gevaren voortkomen uit
klagers ernstige psychiatrische stoornis en dit is met hem besproken. Hij kan zich niet vinden in het behandelplan. Toediening van medicatie zal leiden tot een vermindering van klagers psychotische achterdocht, agitatie en vijandigheid. Het is de enige
manier om het gevaar, voortkomend uit de stoornis, af te wenden. De verklaringen van de psychiaters zijn duidelijk.

3. De beoordeling
3.1. Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de
gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

3.2. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling, kan op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 2 april 2014, nr. 13/3550/GA (tussenbeslissing), dient in het behandelplan in ieder geval het volgende te zijn vermeld:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen; tevens moet in het behandelplan staan dat is voorzien in de mogelijkheid om in het
kader
van de a-dwangbehandeling dwangmedicatie toe te dienen;
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

3.3. Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de
behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de
verklaring betrekking heeft, gestoord is in zijn geestesvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw zich voordoet.

Door de directeur is in beroep een uittreksel van het behandelplan van 12 september 2014 overgelegd. Voorts zijn delen van het behandelplan vermeld in de schriftelijke mededeling a-dwangbehandeling van 29 september 2014. De beroepscommissie
stelt vast dat daarin de informatie als vermeld in 3.2. onder a en c ontbreekt. Ten aanzien van c overweegt de beroepscommissie dat in ieder geval het soort middel dat zal worden toegepast dient te worden vermeld, alsmede wat met de
toepassing/toediening daarvan wordt beoogd, in relatie tot de stoornis van de gedetineerde.
Voorts stelt de beroepscommissie vast dat de overgelegde verklaring van de psychiater die klager kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was, te summier is teneinde op basis daarvan te kunnen concluderen dat ook
de onafhankelijke psychiater van mening is dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw.

Gelet op het ontbreken van genoemde informatie, is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Hieraan doet niet af dat naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding bestond om vanwege het
gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens ten aanzien van klager deed veroorzaken, hem te verplichten een a-dwangbehandeling te ondergaan. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Aan
klager
zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven