Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2820/GM, 11 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2820/GM

betreft: [klager] datum: 11 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 augustus 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 juni 2014, 6 juli 2014 en 17 juli 2014, betreft het niet aan klager verstrekken van methylfenidaat (Ritalin) op zodanige wijze dat hij zelf de momenten van inname
kan bepalen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager is niet verslaafd en krijgt zijn medicatie al gedurende de helft van zijn detentie zo verstrekt dat hij zelf het moment van inname kan bepalen. Klager wenst niet over te stappen op een ander medicijn omdat
hij al sinds ongeveer 10 jaar goed functioneert met Ritalin. Omdat een (of meer) andere gedetineerde(n) mogelijk misbruik heeft of hebben gemaakt van deze wijze van verstrekking van dit medicijn mag voor klager geen reden zijn om met een ander medicijn
te moeten gaan experimenteren. Als klager drie maal daags op de voor hem juiste momenten zijn medicatie inneemt heeft hij daar baat bij.
Ter zitting heeft klager ter nadere toelichting aangegeven dat het slechts om één extra tablet gaat. Deze kan hij dan op het moment van ontwaken innemen, in plaats van het moment dat de medicatie met de ochtendronde verstrekt wordt. Die medicatie kan
hij dan als het ware doorschuiven naar het moment dat hij daar behoefte aan heeft en zo verder.

De inrichtingsarts heeft in zijn reactie op het beroep aangegeven dat klager zich erover beklaagt dat hij zijn medicatie methylfenidaat niet op cel mag hebben. Klager verbleef ten tijde van de reactie op een beheersafdeling waar medicatie op last van
de
directie niet op cel aanwezig mag zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende op.
De werking van de medicatie in combinatie met de aard van de aandoening waarvoor het is voorgeschreven maakt dat op de patiënt toegesneden medicatieverstrekking is aangewezen. De inrichtingsarts heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en had de
directeur van de inrichting daarom moeten adviseren klager in de avond bij de insluiting de medicatie, het betreft eenmalig één tablet, voor de volgende ochtend te verstrekken, zodat klager het kan innemen op het moment dat het voor hem, bijvoorbeeld
als hij al vroeg ontwaakt, het beste is. Nu niet is gesteld of gebleken dat de inrichtingsarts deze verstrekking niet noodzakelijk achtte en de inrichtingsarts zich enkel verweert met de stelling dat het een directiebesluit is en ook elders nergens
blijkt dat hij zich daartegen verzet heeft ten gunste van klager, moet de conclusie zijn dat hij zijn medisch gezag en expertise onvoldoende heeft ingezet om een goed compromis te bereiken voor klager.
Nu de inrichtingsarts in die zin zijn verantwoordelijkheid richting de directeur en daarmee naar klager niet heeft genomen, moet het handelen van de inrichtingsarts in dit geval worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Er zijn geen termen klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en
dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 11 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven