Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2680/GA, 9 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2680/GA

betreft: [klager] datum: 9 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.A. Krikke, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Scheveningen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager zich niet meer veilig voelt en hij ervan wordt beschuldigd een pedofiel te zijn;
b. het feit dat klager last heeft van het roken door p.i.w.-ers;
c. de bejegening van klager door een p.i.w.-er.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verschillende malen aangegeven geconfronteerd te zijn geweest met een onveilige situatie. Het nalaten adequaat te handelen betreft een
handelen waarover kan worden geklaagd. Klagers klacht inzake sigarettenrook van p.i.w.-ers is ten onrechte door de directie genegeerd. Voorts mag van de directie worden verwacht dat zij klagers klacht omtrent zijn bejegening oppakt en oplost, hetgeen
niet is gebeurd.

De directeur heeft hierop als volgt gereageerd. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. en c. heeft de directeur volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Voorts heeft de directeur aangevoerd dat het voorkomt dat
p.i.w.-ers een sigaret roken in de luchtkooi met de deur op een kier, dat dit op dezelfde wijze gebeurt als is voorgeschreven aan gedetineerde rokers en dat het kan voorkomen dat een p.i.w.-er vanuit de deuropening van de betreffende luchtkooi reageert
op een collega of gedetineerde.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. en c. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden
verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Onweersproken is door klager gesteld dat hij zich enkele malen tot personeelsleden van de inrichting, waaronder het afdelingshoofd, heeft gewend met het verzoek
maatregelen te nemen tegen de rookoverlast. Ook aan de directeur zelf heeft hij dit verzocht. Dit heeft echter niet geleid tot enige beslissing. Nu verzuimd is op klagers verzoeken te beslissen acht de beroepscommissie klager, gelet op artikel 60,
tweede lid, van de Pbw, ontvankelijk en oordeelt daarover inhoudelijk als volgt.

De directeur heeft een verantwoordelijkheid om de naleving van het in de inrichting geldende rookverbod te handhaven. Dit houdt onder meer in dat een gedetineerde geen hinder mag ondervinden van ruimten in de inrichting waar wel mag worden gerookt.
De beroepscommissie acht op grond van de stukken aannemelijk geworden dat p.i.w.-ers regelmatig buiten de deuropening een sigaret roken in een cel die zich bevindt tegenover klagers cel. Onweersproken is door klager gesteld dat hij hiervan hinder
ondervindt. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en het
beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager voor het door hem geleden ongemak en bepaalt deze op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en c.
Ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog
ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 9 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven