Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4610/STA, 15 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:15-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4610/STA

Betreft : [klager] datum: 15 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
verzoekschrift tevens beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te
Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting
van 9 december 2014, inhoudende het verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (a-dwangbehandeling).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van de inrichting van 12 december 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. De voorzitter overweegt hieromtrent het
volgende.
De a-dwangbehandeling onderscheidt zich van de overige vormen van dwangbehandeling, doordat bij de toepassing van a-dwangbehandeling geen sprake is van een acuut dreigend gevaar. Voor zover het hoofd van de inrichting meent dat (inmiddels) wel sprake
is
van een acuut dreigend gevaar - de verwijzing naar de incidenten van de afgelopen periode wekt die indruk - is het hoofd van de inrichting bevoegd op een andere wettelijke grondslag een procedure te starten tot toediening van dwangmedicatie
(b-dwangbehandeling en/of het gedogen van een geneeskundige behandeling). Voor de beoordeling van onderhavig schorsingsverzoek gaat de voorzitter er vanuit dat geen sprake is van een acuut dreigende situatie.
De voorzitter neemt in aanmerking dat uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting volgt dat het al geruime tijd slecht gaat met verzoeker. Het toestandsbeeld is instabiel. Verzoeker wordt afgezonderd van medepatiënten verpleegd. Hij is al
lange
tijd bekend met psychotische problematiek en dit heeft in het verleden en in de huidige inrichting geleid tot veel ernstige (gewelds)incidenten. Er is sprake van religieuze wanen, grootheidsideeën en achterdocht. Ziektebesef en - inzicht ontbreken.
Verzoeker doet dreigende uitspraken en is nauwelijks tot moeilijk in te schatten. Doordat verzoeker geen gebruik maakt van alle hem geboden verzorgingsmomenten en slechts met sommige personeelsleden contact heeft, kan geen goede inschatting van zijn
toestandsbeeld worden gemaakt. De laatste tijd is er sprake van een toename van waanbeleving en angst. Verzoeker had de overtuiging dat hij en zijn advocaat vermoord zouden worden en heeft aangegeven suïcide te willen plegen. Hij is momenteel
gesepareerd. Uit niets blijkt van enige bereidheid tot het vrijwillig en consequent innemen van antipsychotische medicatie. De behandeling in het FPC is volledig gestagneerd en er is geen reëel perspectief op resocialisatie. Gezien het gevaar van een
uitzichtloze situatie dat is ontstaan binnen de huidige behandelsetting, is het noodzakelijk en geïndiceerd om te starten met antipsychotische medicatie. Hiermee kan stabilisatie van het toestandsbeeld worden bereikt en kan een stapsgewijs traject
vanaf
de huidige afdeling voor intensieve zorg vorm worden gegeven.
Door de raadsman is de vraag opgeworpen of de psychiater E.A.M. K. is aangewezen als hoofd van de inrichting en geconcludeerd dat als dat niet zo is de beslissing onbevoegd is genomen. Door het hoofd van de inrichting is geantwoord dat alle psychiaters
in de inrichting zijn aangewezen als plaatsvervangend hoofd en bevoegd zijn om dergelijke beslissingen te nemen. Een inhoudelijk oordeel voor wat betreft de bevoegdheid van de onderhavige psychiater is naar het oordeel van de voorzitter voorbehouden
aan de beroepscommissie.
Gelet op de tijdsduur en de uitzichtloosheid van de situatie waarin verzoeker verkeert, voldoet de beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zijn er geen redenen voor schorsing van
de tenuitvoerlegging van de beslissing. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 15 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven