Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3211/GM, 11 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3211/GM

betreft: [klager] datum: 11 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 augustus 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman [...], gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. Mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 juli 2014 en 1 augustus 2014, betreft, voor zover in beroep aan de orde, het niet arbeidsongeschikt verklaren van klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Er wordt aangegeven dat klager mag rondlopen over de afdeling. In de werkzaal wordt dat niet toegestaan. Als klager werkschoenen heeft aangehad, zoals dat verplicht is op de afdeling, heeft hij de volgende dag een
klapvoet, waardoor hij zich slecht kan bewegen en daardoor meer last krijgt van been en rug. Klager krijgt zwaardere medicatie, maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat hij op medicijnen blijft rondlopen? Geen arts heeft hem ooit bekeken en de
fysiotherapeut maakt één maal per week klagers rug en schouders los omdat klager een verkeerde houding heeft.
Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat hij inmiddels op 24 oktober 2014 arbeidsongeschikt is verklaard. Op zijn cel kan hij niet heen en weer lopen.
Klager slikt nog steeds pijnmedicatie. Hij is al tweemaal geopereerd, waarschijnlijk volgt er nog een derde hernia operatie. Het is niet dat klager niet wil werken, maar hij heeft te veel pijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat het beroep zich richt tegen het nalatig handelen door de medische dienst. Het lijkt er op dat het hoofd van de medische dienst niemand meer arbeidsongeschikt mocht verklaren. Door het dragen van de werkschoenen kreeg
klager een klapvoet, waardoor hij weer last van zijn rug en zijn benen kreeg.
Hier is hij niet voor behandeld. Sinds zijn binnenkomst in de p.i. Alphen aan den Rijn krijgt hij telkenmale meer medicatie ter bestrijding van pijn voorgeschreven terwijl hij arbeidsongeschikt verklaard had moeten worden. Klager is niet fysiek medisch
onderzocht. Er is niet goed gekeken naar wat klager wel of niet kan in combinatie met wat er daadwerkelijk op een arbeidszaal gebeurt. Uit klagers dossier blijkt dat hij wel naar de arbeidszaal gaat, maar hij wordt dan teruggestuurd omdat hij daar niet
kan rondlopen, hetgeen voor hem noodzakelijk is. Het medisch dossier uit de p.i. Zoetermeer ontbreekt. De medische dienst moet wel rekening houden met de reden waarom een gedetineerde in een eerdere inrichting wel arbeidsongeschikt is verklaard.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Bij het vaststellen van een eventuele arbeidsongeschiktheid wordt er niet gekeken naar wat iemand niet kan, maar wat de mogelijkheden zijn, de zogenaamde WIA norm.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vaststaat dat klager in ieder geval in de vorige inrichting van verblijf arbeidsongeschikt is verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat het van zorgvuldige
besluitvorming getuigt, indien de inrichtingsarts zich er in dat geval van vergewist wat in de voorgaande inrichting de reden is geweest klager arbeidsongeschikt te verklaren. Voorts dient de arts, indien hij geen reden ziet een verklaring omtrent
arbeidsongeschiktheid af te geven, op basis van onderzoek bij klager gemotiveerd aan te geven dat maar vooral waarom er thans van het medisch oordeel van de arts van de vorige inrichting wordt afgeweken. In het onderhavige geval is niet gebleken dat
er
een onderzoek bij klager heeft plaatsgehad, terwijl klaarblijkelijk wel aanleiding werd gezien klager meer pijnmedicatie voor te schrijven. Uiteindelijk is klager, maar daar is enige tijd over heen gegaan, alsnog arbeidsongeschikt verklaard.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Alphen aan den Rijn toekomende tegemoetkoming op € 50,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven