Nummer: 14/3047/GB
Betreft: [klager] datum: 11 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 augustus 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld traject) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 12 december 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zuid te Arnhem.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. is afgewezen omdat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Klager stelt in dat kader dat de trainingen die het gestelde recidiverisico zouden doen verlagen niet
aan
hem zijn aangeboden. Klager zou in het kader van gedragsinterventies onder andere een CoVa Plus-training moeten volgen, maar de CoVa-trainer heeft aangegeven dat een CoVa Plus-training niet geschikt is voor klager. De directeur van de locatie Zuid
heeft
dan ook gesteld dat het niet volgen van voornoemde training niet aan klager kan worden aangerekend en dat dit geen gevolgen zal hebben voor klagers fasering. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek afgewezen omdat de gewenste behandeling een
langdurige behandeling zou zijn, maar uit het reclasseringsadvies blijkt dat het een ambulante psychiatrische behandeling betreft. Klager is van oordeel dat het weigeren van voornoemde behandeling onvoldoende reden is om klagers verzoek af te wijzen,
zeker nu klager sedert 2005 is gedetineerd en een gestapeld traject hem zal helpen bij zijn re-integratieproces. Uit het advies van de locatie Zuid blijkt dat klager het gedragsmatig redelijk goed doet. Het is dan ook onredelijk om negatief te
adviseren
op basis van externe adviezen. Klager is wel bereid om gemotiveerd mee te werken aan diverse gedragsinterventies waarvan de reclassering oordeelt dat deze noodzakelijk zijn voor het terugdringen van het recidivegevaar, maar hij wil niet meewerken aan
een ambulante psychiatrische behandeling. De trainingen bieden voldoende kader ter ondersteuning van klager bij zijn terugkeer in de maatschappij alsmede het terugdringen van het recidivegevaar.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. heeft niks te maken met het niet deelnemen aan de CoVa Plus-training, maar dit betekent wel dat er minder mogelijkheden zijn om tot een verlaging van
het recidiverisico te komen. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klagers recidiverisico als hoog wordt ingeschat alsmede het risico op het onttrekken aan de voorwaarden. Klager wil niet meewerken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen
en niet aan een ambulante psychiatrische behandeling. Dit wordt gezien als een weigering van een allesomvattend traject. De directeur heeft niet alleen negatief geadviseerd op basis van externe adviezen, maar constateert ook dat gelet op de
problematiek
van klager interventies met betrekking tot het hoge recidiverisico noodzakelijk zijn. Als er andere mogelijkheden waren om tot een lager recidiverisico te komen, dan had de reclassering deze mogelijkheden genoemd. Klager heeft zelf ook geen
alternatieven aangegeven.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klagers recidiverisico wordt ingeschat als hoog alsmede het risico op het onttrekken aan de voorwaarden. Voorts blijkt uit het selectieadvies van de locatie Zuid te Arnhem dat klager niet mee wil werken aan
de gestelde gedragsinterventies en behandeling die de reclassering noodzakelijk acht om het recidiverisico terug te dringen. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat thans de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing
van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 11 december 2014
secretaris voorzitter