Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2588/GA, 26 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2588/GA

betreft: [klager] datum: 26 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M.F. Aarts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsvrouw mr. L.M.F Aarts en de directeur hebben, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam
Over-Amstel.

De directeur heeft bij brief van 20 oktober 2014 zijn standpunt nader toegelicht. Een afschrift hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagrechter is er ten onrechte van uit gegaan dat klager tijdens het transport een poging tot vluchten heeft
ondernomen en zodoende heeft de beklagrechter ten onrechte geoordeeld dat sprake is van weigeringsgronden als genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Klager heeft de gang van zaken betwist. Voorts komen
de verklaringen van de twee transportgeleiders niet overeen. De directeur heeft ten onrechte geen nader onderzoek verricht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur kan zich verenigen met het oordeel van de beklagrechter. Volgens de directeur is klagers gedrag
tijdens het transport, op grond van het toetsingskader stimuleren en ontmoedigen, terecht als ongewenst (rood) gedrag beschouwd. De verklaringen van de transportgeleiders komen grotendeels overeen en op het punt dat klager deed alsof hij wilde vluchten
komen de verklaringen volledig overeen. In beide verklaringen is voorts te lezen dat klager aangaf dat het een geintje was. De directeur is van mening dat hij af heeft kunnen gaan op de verklaringen. Hij heeft klager gehoord en zag geen reden de
transportgeleiders nader te horen. Voorts voert de directeur aan dat een verhoogde alertheid bestond met betrekking tot het gedrag van klager tijdens het transport. De risico-adviseur van de vervoersdienst had aangegeven dat klager zich tijdens een
eerder ziekenhuisbezoek op 27 februari 2014 zeer nerveus gedroeg en veel om zich heen keek. Vooral de uitgangen hadden daarbij zijn aandacht. Om deze reden is klager tijdens het transport op 6 maart 2014 geboeid. Klager heeft daarmee ingestemd.

3. De beoordeling
Aan klager is bij beslissing van 7 maart 2014 een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd, omdat klager tijdens een transport naar het ziekenhuis heeft gedaan alsof hij weg wilde lopen en
hij zich agressief en bedreigend heeft uitgelaten naar het personeel van de vervoersdienst. Voorts is klager als gevolg van de opgelegde disciplinaire straf teruggeplaatst in het basisprogramma. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 26 november
2014, nr. 14/2591/GA, het namens klager ingediende beroep met betrekking tot voornoemde disciplinaire straf gegrond verklaard wegens een procedureel gebrek. De beroepscommissie was echter voorts van oordeel dat, gelet op klagers gedrag, wel voldoende
aanleiding bestond voor oplegging van de disciplinaire straf. Gelet op klagers gedrag is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een contra-indicatie voor verlofverlening, hetgeen een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt.
Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en b. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep
zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven