Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2037/GA en 14/2074/GA, 18 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2037/GA en 14/2074/GA

betreft: [klager] datum: 18 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 6 juni 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Norgerhaven, gehoord. De raadsvrouw van klager, mr. J. Serrarens, heeft schriftelijk
bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en zij heeft verzocht om aanhouding. Van het besprokene ter zitting is een verslag opgemaakt dat naar partijen is gezonden. Klager, zijn raadsvrouw en de directeur zijn in de gelegenheid gesteld op
het verslag te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
De beklagen – voor zover in beroep aan de orde – betreffen:
a. de beslissing d.d. 10 maart 2014 tot oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting op de eigen cel zonder televisie voor de duur van twee dagen;
b. de beslissing d.d. 19 maart 2014 tot degradatie van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stelt dat er geen sprake is geweest van werkweigering. Hij is op 10 maart 2014 gewoon naar de arbeid gegaan en heeft daar ook
werkzaamheden verricht. Pas toen zijn fysieke en mentale krachten hem verhinderden nog langer door te werken, heeft hij op de arbeid (de wasserij) aangegeven dat hij om medische redenen niet in staat was verder te werken. Uit het dossier blijkt niet
dat
de medische dienst heeft aangegeven dat klager in staat is om in de wasserij te werken. De inrichtingsarts heeft vastgesteld dat klager beperkt is in rugbelasting, zwaar tillen/trekken/duwen en langdurig zitten of staan. Klager lijdt echter ook aan
slaapapneu, hetgeen tot gevolg heeft dat hij chronisch oververmoeid is en vaak niet in staat het werk op de wasserij uit te voeren. Door de rugklachten moet klager regelmatig gaan liggen of zitten. In de wasserij is daarvoor geen gelegenheid. De
werkmeester heeft in het geheel geen rekening gehouden met klagers beperkingen. Klager werd juist gedwongen langdurig te zitten en/of te staan en objecten te tillen. Klager is in andere inrichtingen wel arbeidsongeschikt verklaard. Klager heeft geen
aangepast werk gekregen. Hij moest eerst werken in de wasserij, maar dit ging niet. Toen moest klager in de keuken werken en daarna als hulpreiniger op de afdeling. Klager wil werken. Hij is geen werkweigeraar.
Klager heeft nooit geweigerd deel te nemen aan de reflector en KVV. De directeur stelt dat het tweede argument de degradatiebeslissing kan dragen, namelijk dat klager zich onterecht ziek heeft gemeld en daarmee werk geweigerd zou hebben. Klager heeft
nooit werk geweigerd. Nu klager het medisch oordeel bestrijdt en daarover een procedure heeft gevoerd, had de directeur de uitkomst van die procedure moeten afwachten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur verwijst naar het voor de beklagcommissie ingenomen standpunt. De inrichtingsarts heeft bepaald welke werkzaamheden klager nog kan
doen. De arts is zo nu en dan op de arbeid aanwezig om te kijken hoe het gaat. Het MDO heeft bepaald dat klager in staat moet worden geacht de werkzaamheden op de wasserij te verrichten. De medische dienst heeft telkens na elke ziekmelding klager
beoordeeld. Op 10 maart 2014 is een verslag opgemaakt en niet op 11 maart 2014. De disciplinaire straf is ook op 10 maart 2014 opgelegd.
Klager heeft zich op 3, 5 en 10 maart 2014 ziek gemeld. Klager zat in het plusprogramma. Het advies van het MDO is besproken in de vrijhedencommissie, die uiteindelijk heeft besloten klager te degraderen. Het klopt dat klager niet heeft geweigerd deel
te nemen aan KVV en de Reflector. De werkweigering vormt voldoende grond voor degradatie naar het basisprogramma, ongeacht de andere punten van klagers gedrag. Met klager is een aantal keren besproken wat de consequenties van de werkweigering kunnen
zijn.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie begrijpt uit de ter zitting van de beroepscommissie gegeven toelichting dat op 10 maart 2014 aan klager een disciplinaire straf is opgelegd en niet op 11 maart 2014 zoals uit de schriftelijke mededeling zou kunnen worden opgemaakt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

B.
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die
heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen
verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie
met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag
dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is
gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te
houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie.
Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle
onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Blijkens de schriftelijke mededeling van 19 maart 2014 is klager gedegradeerd omdat hij heeft geweigerd deel te nemen aan de reflector en KVV, alsmede omdat hij zich onterecht ziek heeft gemeld. Inmiddels is vast komen te staan dat klager niet heeft
geweigerd deel te nemen aan de reflector en KVV. Wat betreft de onterechte ziekmelding ontbreekt een nadere afweging zoals hiervoor bedoeld. Derhalve is de beslissing tot degradatie onvoldoende onderbouwd. Het beroep van klager zal gegrond worden
verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Uit telefonische
informatie
is gebleken dat klager op 6 mei 2014 weer in het plusprogramma is geplaatst. Hiervan uitgaande stelt de beroepscommissie de tegemoetkoming vast op € 35,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 18 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven