Nummer : 14/1438/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 2 mei 2014
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[ ], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 25 april 2014, inhoudende de oplegging van een aantal
toezichtmaatregelen in het kader van verzoekers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico (GVM-lijst) voor de duur van drie maanden, ingaande op 25 april 2014 en eindigend op 15 juli 2014, met de bepaling
dat de noodzaak van voortduring van de maatregelen maandelijks zullen worden getoetst.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 april 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 30 april 2014.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
In gevallen als het onderhavige geldt het volgende.
a. Er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. De directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. De directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en
d. De directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen de inhoud van het Grip-rapport van 24 april 2014, wordt de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk. Verzoeker is,
zo kan uit de mededeling van de oplegging van de bestreden beslissing worden opgemaakt, gehoord voorafgaand aan het nemen van die beslissing. Uit de inlichtingen van de directeur wordt voorts voldoende aannemelijk dat de directeur een eigen
belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing. De maandelijkse toets is thans nog niet aan de orde. Gelet op het vorenstaande is de bestreden beslissing van de directeur
– naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet onredelijk of onbillijk. De omstandigheid dat de voorzitter eerder, in zijn beslissing van 24 april 2014, de tenuitvoerlegging van de toen opgelegde ordemaatregelen heeft geschorst, maakt dit
oordeel
niet anders nu de thans aan de orde zijnde beslissing van de directeur is genomen op nadien ingekomen informatie. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 mei 2014.
secretaris voorzitter