Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1830/GA, 10 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1830/GA

betreft: [klager] datum: 10 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 mei 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Bouw, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Norgerhaven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot degradatie van klager van het plusprogramma naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat aan de plaatsing van klager in het basisprogramma (rode afdeling) een besluit ten grondslag had moeten liggen dat volgens de
wettelijke voorschriften is genomen. Er heeft geen enkele toetsing plaatsgevonden. De directeur stelt immers dat er geen besluit is genomen, doch enkel beleid is uitgevoerd. De beklagcommissie meent dat er wel sprake is van een besluit. Klager meent
dat
de motivering van dit besluit onbegrijpelijk en ondeugdelijk is. Aan de beslissing tot degradatie zou een disciplinaire straf ten grondslag liggen, echter het door klager hiertegen ingediende beklag is door de beklagcommissie gegrond verklaard. Klager
had niet hoeven te verwachten dat de disciplinaire straf consequenties zou hebben. Op 1 maart 2014 bleef hij gehuisvest op afdeling K met een plusprogramma (groene afdeling). Op 11 maart 2014 werd hij plotseling overgeplaatst naar afdeling O met een
basisprogramma zonder dat het gedrag dat hieraan ten grondslag zou hebben gelegen kon worden getoetst, namelijk de vraag of het rood gedrag was of toch oranje gedrag. Klager meent dat de directie oneerlijk is. Iedere gedetineerde zou vanaf 1 maart 2014
met een schone lei beginnen en in een plusprogramma worden geplaatst. Iedere gedetineerde heeft wel eens een rapport gekregen en zou dus in een basisprogramma worden geplaatst.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft één afdeling – afdeling O - met een basisprogramma. Na invoering van het DBT per 1 maart 2014 zijn alle gedetineerden geplaatst
in een basisprogramma tenzij zij op grond van hun gedrag in aanmerking kwamen voor een plusprogramma. Aan de gedetineerden is groepsgewijs voorlichting gegeven over DBT (Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat). De plaatsing van klager in een
basisprogramma op afdeling O kon pas op 11 maart 2014 worden geëffectueerd. Tot die tijd zat hij in een plusprogramma op afdeling K. In de locatie Norgerhaven zijn veel langgestraften gedetineerd. Een plaatsing van een gedetineerde op een afdeling met
een basisprogramma heeft veel voeten in de aarde omdat hiervoor meerdere gedetineerden moeten worden verplaatst. De directeur ontkent dat is medegedeeld dat iedereen met een schone lei in een plusprogramma zou starten. Iedere gedetineerde is beoordeeld
of hij in een plusprogramma kon worden geplaatst. Daarbij is geen rekening gehouden met lopende beklagzaken. De uitkomst is niet individueel met de gedetineerden gecommuniceerd, omdat dat niet nodig was. De directeur ging ervan uit dat iedereen van
rechtswege in een basisprogramma zou worden geplaatst.

3. De beoordeling
Op 1 maart 2014 is in werking getreden de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 februari 2014 houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van
promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617). In artikel II van deze regeling is als overgangsrecht bepaald dat op het moment van inwerkingtreding een besluit tot promotie geacht wordt te zijn genomen voor bepaalde in
dit artikel genoemde categorieën van gedetineerden.
De beroepscommissie stelt vast dat alle gedetineerden geplaatst zouden worden in het basisprogramma, tenzij zij op grond van hun gedrag in aanmerking kwamen voor een plusprogramma en begrijpt dat klager op grond van zijn gedrag in het basisprogramma
zou
worden geplaatst, maar tijdelijk, in verband met plaatsgebrek, sinds 1 maart 2014 verbleef op een afdeling (afdeling K) waar hij heeft deelgenomen aan een plusprogramma. Op
11 maart 2014 is hij overgeplaatst naar een afdeling waar hij heeft deelgenomen aan het basisprogramma (afdeling O). Nu enkel in algemene zin en groepsgewijs de gedetineerden zijn geïnformeerd over de invoering van promoveren en degraderen als
onderdeel
van het DBT, en onvoldoende is gebleken dat aan klager persoonlijk uitleg is gegeven over de tijdelijkheid van zijn verblijf in het plusprogramma zijn richting klager, mede gelet op voornoemd overgangsrecht in artikel II van de regeling, met de
plaatsing in het plusprogramma, gerechtvaardigde verwachtingen gewekt. Onvoldoende is gebleken dat klager had kunnen of moeten weten dat zijn plaatsing in het plusprogramma per
1 maart 2014 berustte op een tijdelijke plaatsing in afwachting van zijn overplaatsing naar een andere afdeling met een basisprogramma. Mitsdien zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en
het
beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de onjuist gebleken beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager in aanmerking van een tegemoetkoming. De beroepscommissie stelt deze vast op € 35,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 10 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven