Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3568/GV, 14 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3568/GV

betreft: [klager] datum: 14 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.W. Syrier, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 september 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel en ondergaat daar twee onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal 354 dagen. Omdat klager geen geldige verblijfstitel
heeft, komt hij niet in aanmerking voor vrijheden. Om die reden heeft klager gevraagd om een strafonderbreking op basis van artikel 40a van de Regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), zodat hij na ondergaan van de helft van
zijn straf de inrichting en Nederland kan verlaten. Dat verzoek is afgewezen, omdat klager zich niet aan de voorwaarde, te weten dat hij niet zou terugkeren naar Nederland, van een eerder verleende strafonderbreking heeft gehouden. Dit wordt door
klager
ook erkend. Hij wijst er echter op dat het een strafonderbreking betrof met een strafrestant van ongeveer vier weken en dat de reden voor zijn terugkeer was gelegen in de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder die op dat moment niemand had om haar
te verzorgen. Klager wil de thans aangevraagde strafonderbreking benutten voor het verlaten van Nederland, teneinde zich samen met zijn partner in Montenegro te vestigen. Het forse strafrestant is voldoende om te voorkomen dat klager nogmaals
terugkeert.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers huidige detentie is aangevangen op 15 juli 2014 door zijn plaatsing als arrestant in de p.i. Alphen aan den Rijn. Hij heeft geen geldige verblijfsstatus in Nederland. Hij is eerder, op 2 januari 2014, uitgezet uit Nederland op basis van een hem
verleende strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. Hij is vervolgens kennelijk weer teruggekeerd naar Nederland en heeft daardoor de aan die strafonderbreking verleende voorwaarde overtreden. Het verzoek om strafonderbreking is
afgewezen, omdat hij eerder een soortgelijke strafonderbreking verleend heeft gekregen en zich toen niet aan de daaraan verbonden voorwaarde heeft gehouden. Klager heeft overigens op 13 oktober 2014 een nieuw verzoek om strafonderbreking ingediend. Ook
dat verzoek is, op dezelfde gronden als hier aan de orde, afgewezen.

De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen maanden wegens diefstal. De einddatum van zijn detentie is thans vastgesteld op 3 juli 2015.

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het geval van klager kan na ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde
vrijheidsstraf strafonderbreking worden verleend. Aan deze strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de betreffende vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Doet hij dat toch, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Klager heeft eerder een strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling gekregen op 2 januari 2014 en is vervolgens in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde, toch teruggekeerd naar Nederland. Op 15 juli 2014 is hij andermaal in
detentie
geraakt. Hij vraagt nu opnieuw om strafonderbreking.

De beroepscommissie is van oordeel dat indien een vreemdeling die strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd terugkeert naar Nederland, deze
vreemdeling in beginsel niet meer in aanmerking komt voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou immers het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden
zouden een hernieuwde strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling kunnen rechtvaardigen. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn niet aangevoerd of aannemelijk geworden. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 november 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven