Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2582/GA, 13 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2582/GA

betreft: [klager] datum: 13 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 22 juli 2014 van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Amsterdam, inhoudende het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw
(a-dwangbehandeling),

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.G.J. Booij, en de chef de clinique van het PPC Amsterdam, [...], gehoord.
De directeur is, hoewel zij daartoe op behoorlijke wijze was opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De bestreden beslissing betreft het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling zoals bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager vindt dat hij geen dwangmedicatie nodig heeft. De verklaringen van de psychiater en de onafhankelijk psychiater zijn vrij summier. In beide
verklaringen staat niets over de duur van de behandeling. Derhalve is niet voldaan aan de norm als genoemd in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw. Ook is de verklaring van de behandelend psychiater niet ondertekend, terwijl dit een wettelijk vereiste
is. Indien wordt geoordeeld dat wel aan de voorwaarden is voldaan, is klager van mening dat de motivering ten aanzien van de termijn van de toegepaste dwangbehandeling te kort schiet. Niet duidelijk is waarom de directeur heeft beslist de
dwangbehandeling voor de maximale termijn van drie maanden toe te passen. Het is immers denkbaar dat met een medicamenteuze behandeling het gevaar veel korter zal voortduren. Ook bestaat de kans dat overeenstemming wordt bereikt over vrijwillige inname
van medicatie. In de psychiatrische praktijk wordt voor het instellen van een antipsychoticum een termijn van vier tot zes weken gehanteerd. Aangezien de duur van de dwangbehandeling zoveel mogelijk dient te worden beperkt, dient een hertoetsing na zes
weken plaats te vinden. Dat, zoals de directeur stelt, een kortdurende behandeling ineffectief is, valt niet af te leiden uit de verklaringen van de twee psychiaters en evenmin uit klagers voorgeschiedenis. Dit geldt te meer nu kennelijk is gekozen
voor
toediening van medicatie die niet eerder aan klager was voorgeschreven. Klager heeft veel last van de bijwerkingen van de medicatie. Hij heeft hartkloppingen en een hoge bloeddruk. Klager weigert al jarenlang medicatie en vindt het een schande dat hij
thans onder dwang medicatie krijgt. Hij wil overigens liever pillen in plaats van depots. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming van € 125,= per dag vanaf 22 juli 2014 tot aan de datum van beëindiging van de dwangbehandeling, dan wel een
zodanig bedrag als de beroepscommissie redelijk acht.

Namens de directeur heeft de chef de clinique het beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het overgelegde uittreksel uit het behandelplan en de verklaringen van de psychiaters zijn opgesteld conform het format dat is
afgesproken in samenspraak met de Raad. De verklaring van de psychiater is, anders dan namens klager wordt aangevoerd, wel ondertekend. Voorts kan de onafhankelijk psychiater worden aangemerkt als onafhankelijk, omdat zij langer dan een jaar niet bij
klagers behandeling betrokken was. Uit het behandelplan blijkt dat bij klager al sinds halverwege de jaren ’90 sprake is van psychische problemen. Bij een kortdurende behandeling kan alleen op korte termijn resultaat worden geboekt, maar het stopzetten
van de behandeling leidt meteen weer tot remissie. Voordat klager in het PPC werd geplaatst, werd hij in de GGZ ook al gedwongen behandeld door toediening van antipsychotica middels depots. In het PPC weigerde klager een behandeling met medicatie. Deze
beslissing is in eerste instantie gerespecteerd, omdat er op dat moment ook geen reden bestond voor toepassing van een a-dwangbehandeling. Naarmate echter de voor plaatsing in het PPC toegediende depots hun werking begonnen te verliezen, is gestart met
de dwangbehandeling. Ook gezien klagers voorgeschiedenis. Toepassing van de dwangbehandeling voor de duur van vier tot zes weken heeft vanuit medisch/psychiatrisch oogpunt geen zin nu het instellen van medicatie al vier tot zes weken duurt. Het gaat
dan
om het vinden van de juiste medicatie, de juiste hoeveelheid en de juiste interval. Met de toediening van de medicatie is gewacht tot 24 uur na de definitieve beslissing, ten einde klager in de gelegenheid te stellen een schorsingsverzoek in te dienen.
In het geval van een schorsingsverzoek wordt met de toediening van de dwangmedicatie gewacht tot na de schorsingsuitspraak. In dit geval heeft klager geen schorsingsverzoek ingediend, zodat 24 uur na de definitieve beslissing is gestart met de
a-dwangbehandeling.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat op 22 juli 2014 de definitieve beslissing is genomen om ten aanzien van klager over te gaan tot toepassing van een a-dwangbehandeling voor de duur van drie
maanden. Op 23 juli 2014 is de a-dwangbehandeling gestart. Alvorens te starten met de behandeling is 24 uur gewacht ten einde klager in de gelegenheid te stellen een schorsingsverzoek in te dienen, aldus de chef de clinique namens de directeur.

De beroepscommissie overweegt dat tegen een voorgenomen beslissing tot dwangbehandeling geen beroep openstaat. Dit betekent dat van een voorgenomen beslissing tot toepassing van dwangmedicatie geen schorsing kan worden gevraagd. Zoals de
beroepscommissie eerder heeft overwogen acht de beroepscommissie het gegeven deze situatie vanuit het oogpunt van rechtsbescherming noodzakelijk dat, in aanvulling op de met waarborgen omgeven voorbereidingsprocedure, bij de tenuitvoerlegging van een
beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie een tijdsperiode van 72 uur in acht wordt genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing tot dwangbehandeling en de daadwerkelijke uitvoering van deze beslissing (zie 13/2583/GA van 22 januari
2014, 13/2880/GA van 22 januari 2014, 13/2649/GA van 23 januari 2014, 13/2707/GA van 23 januari 2014, 13/2747/GA van 23 januari 2014 en 14/1982/GA van 9 oktober 2014). Immers, slechts tegen de beslissing tot dwangbehandeling zelf bestaat een
beroepsmogelijkheid. Zou een beslissing tot dwangbehandeling ex artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, direct uitvoerbaar zijn, dan zou dat ertoe toe leiden dat feitelijk geen mogelijkheid bestaat om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de
beslissing tot dwangbehandeling voordat deze behandeling is gestart. De beroepscommissie acht de termijn van 72 uur uit het oogpunt van rechtsbescherming derhalve noodzakelijk. Tevens sluit deze handelwijze aan bij de vanuit de Tweede Kamer geuite wens
om een rechterlijke beoordeling mogelijk te maken die de rechterlijke toets vooraf zo dicht mogelijk nadert (Handelingen II, 2011 – 2012, nr. 52, item 4). Deze termijn is bovendien kenbaar gemaakt aan de directies van de verschillende PPC’s en de
directies hebben zich hieraan gecommitteerd.
Nu in de onderhavige zaak aan voornoemde termijn van 72 uur geen uitvoering is gegeven en reeds na 24 uur tot toepassing van de a-dwangbehandeling is overgegaan, terwijl niet is gebleken dat de noodzaak hiertoe bestond, is klager onvoldoende in de
gelegenheid geweest voorafgaand aan de dwangbehandeling een rechtsmiddel aan te wenden. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard. Hieraan doet niet af dat naar het oordeel van de beroepscommissie er voldoende aanleiding was om vanwege het
gevaar dat de stoornis van klagers geestvermogens doet veroorzaken, klager in aanmerking te laten komen voor a-dwangbehandeling. Gelet op het hiervoor overwogene acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen
van
€ 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven