nummer: 14/3038/GA
betreft: [klager] datum: 11 november 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,
gericht tegen een uitspraak van 20 augustus 2014 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager, alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van voormelde p.i. om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie stelt dat het verlof in het weekend plaatsvindt en derhalve de scholen gesloten zijn. Echter, in de nabijheid van de school is tevens een kinderboerderij gevestigd waar ook in het weekend volop gebruik van wordt gemaakt. Het is
daarom
onverantwoord dat dit verlof is toegewezen gezien klagers antecedenten.
Namens klager is hierop als volgt gereageerd.
Het beroep dient niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu de directeur niet binnen de wettelijke termijn beroep heeft ingesteld. De informatie van de directeur over de aanwezigheid van een kinderboerderij dateert van 19 september 2014 en was derhalve
niet bekend bij de beklagcommissie nu de beslissing is genomen op 20 augustus 2014. Klager gaat er hierbij vanuit dat de directeur in het kader van een nieuw verlofverzoek informatie heeft ingewonnen bij de politie, omdat het onderhavige verlofverzoek
reeds op 10 juni 2014 is afgewezen. De informatie over de kinderboerderij moet dan ook buiten beschouwing gelaten worden. Klager is inmiddels in vrijheid gesteld. Er wordt verzocht om een tegemoetkoming toe te kennen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt de brief van 22 augustus 2014 aan als een beroepschrift en ontvangt de directeur in zijn beroep nu dat beroep binnen de wettelijke termijn van artikel 69, eerste lid, van de Pbw is ingesteld.
Klager onderging een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens – kort gezegd – het feit dat hij gemeenschap had met een persoon beneden twaalf jaar. De v.i.-datum viel op 10 oktober 2014.
Op 10 juni 2014 is het verzoek om met algemeen verlof te gaan afgewezen. Ten aanzien van het verlofverzoek heeft de directeur advies ingewonnen bij de officier van justitie van het arrondissementsparket te Rotterdam en de wijkagent van Den Haag. De
gegeven adviezen zijn negatief.
Bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving en het
belang van het slachtoffer om behoed te worden van een ongewenste confrontatie.
Klager heeft verzocht om verlof door te brengen bij zijn zuster in Den Haag en het slachtoffer woont in Rotterdam. De beroepscommissie overweegt dan ook dat er geen sprake is van het risico van ongewenste slachtofferconfrontatie. Met betrekking tot de
aanwezigheid van de school, overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan vinden in het oordeel van de beklagcommissie. Met betrekking tot het feit dat er in de nabijheid ook een kinderboerderij is gevestigd, wordt onvoldoende onderbouwd dat het
verlofadres als zodanig niet geschikt is en evenmin dat eventuele risico's niet op andere wijze kunnen worden ondervangen. Gezien de naderende einddatum van de detentie, oordeelt de beroepscommissie dat het belang bij een verlof in verband met de
voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij diende te prevaleren. De beroepscommissie verklaart het beroep dan ook ongegrond. Nu de beklagcommissie nog een uitspraak zal doen over de toekenning van de tegemoetkoming, acht de beroepscommissie geen
termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 november 2014
secretaris voorzitter