nummer: 14/2621/GA
betreft: [klager] datum: 11 november 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.C. den Daas, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2014 van de beklagcommissie bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCSZ) te Den Haag,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
Klagers raadsman, mr. W.C. den Daas, en de directeur van het JCSZ waren verhinderd ter zitting te verschijnen.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat aan klagers raadsman en de directeur is verzonden. De directeur heeft hier bij brief van 28 oktober 2014 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan klagers raadsman verzonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van observatie door middel van een camera met ingang van 25 april 2014, voor de duur van zeven dagen, om medische redenen voortkomend uit klagers lichamelijke toestand.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Klager verbleef in de locatie De Tafelbergweg te Amsterdam. Vanwege een gedeeltelijke dwarslaesie voelt hij weinig. Hij heeft hierdoor bij het wassen van zijn voeten tweede en deels
derdegraads brandwonden aan beide voeten opgelopen. Zijn brandwonden werden in de locatie De Tafelbergweg verzorgd. Omdat er in het weekend niet voldoende verpleging was en zijn voet dik begon te worden, werd klager op 25 april 2014 in de middag naar
het JCSZ overgebracht. Hij werd om ongeveer 12.00 uur van de arbeid gehaald. In het JCSZ heeft de medische dienst naar klagers wonden gekeken. Klager heeft toen verteld wat er was gebeurd. Vervolgens werd hij ineens voor de duur van zeven dagen in een
isoleercel onder cameratoezicht geplaatst. Rond etenstijd die dag kreeg hij de beschikking van de maatregel. De beschikking was toen niet ondertekend. Op 2 mei 2014 is de maatregel verlengd. Dat merkte klager bij terugkomst uit het Bronovoziekenhuis.
Klager heeft diezelfde dag een psycholoog en psychiater gesproken waarna hij terug mocht naar de zaal. Klager begrijpt niet waarom het nodig was hem in de isoleercel en onder cameratoezicht te plaatsen. De directeur van het JCSZ had toch even aan de
directeur of de arts van de locatie De Tafelbergweg kunnen vragen wat er aan de hand was?
Namens de directeur is naar aanleiding van het verslag van het verhandelde ter zitting aangegeven dat hij niets heeft toe te voegen aan hetgeen in beklag is aangevoerd.
3. De beoordeling
Bij beslissing van 25 april 2014 is aan klager een ordemaatregel van observatie door middel van een camera, voor de duur van zeven dagen, opgelegd. In de schriftelijke mededeling is vermeld dat klager niet is gehoord. Nu niet gebleken is dat sprake was
van spoed als bedoeld in het derde lid van artikel 57 van de Pbw, voldoet de beslissing niet aan het wettelijke vereiste van artikel 57, eerste lid en onder i., van de Pbw. Het beroep is reeds hierom gegrond. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan
ook worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager. Zij weegt bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming mee dat niet gebleken is dat de directeur bij de zendende inrichting, de locatie De
Tafelbergweg, heeft geïnformeerd naar de oorzaak van klagers brandwonden, terwijl het naar het oordeel van de beroepscommissie wel op de weg van de directeur had gelegen dit te doen. Te meer nu klager niet is gehoord. Nu dit niet is gebeurd en de
noodzaak tot toepassing van het cameratoezicht niet is gebleken zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming van € 70,= toekennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 november 2014
secretaris voorzitter