Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2598/GA, 11 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 14/2598/GA

betreft: [klager] datum: 11 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 11 juli 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. A.C. Vingerling en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Namens de beroepscommissie zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de directeur. Namens de directeur is hier op 27 oktober 2014 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan klager en zijn raadsman verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de beslissing van de directeur van 15 april 2014 tot terugplaatsing van klager in het basisprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur is van mening dat terecht is besloten tot degradatie van klager. In het schriftelijk verslag is duidelijk
vermeld dat er een vorm van fysieke agressie heeft plaatsgevonden. Dit duidt op rood gedrag. In de beschikking wordt verwezen naar rood en naar oranje gedrag waarna duidelijk wordt aangegeven dat sprake is van rood gedrag. Verder is daarin vermeld dat
klager verdere informatie kan inwinnen bij zijn mentor. In het beoordelingsformulier is duidelijk omschreven om welke gedragingen het gaat. De directeur acht het niet wenselijk dat dergelijke omschrijvingen in de beschikking worden opgenomen nu een
schriftelijk verslag aanwezig is en daarnaast de mogelijkheid bestaat een mondelinge toelichting te krijgen. Dit is volgens de directeur een verantwoordelijkheid van de gedetineerde zelf. Voorts heeft de beklagrechter volgens de directeur ten onrechte
de elementen van klagers gedrag afzonderlijk als oranje gedrag beoordeeld. De directeur is van mening dat niet alleen gekeken dient te worden naar de afzonderlijke gedragingen maar tevens naar de optelsom van de gedragingen. Het geheel zegt iets over
de
ernst van de feiten. Indien de gedragingen van klager wel afzonderlijk dienen te worden bezien, is de directeur van mening dat minstens twee van die gedragingen als rood gedrag dienen te worden beschouwd. In de huisregels in de nieuwe landelijke
Regeling modelhuisregels is in de algemene bepalingen opgenomen dat gedetineerden verplicht zijn bevelen op te volgen. Dit impliceert dat het niet opvolgen van bevelen en dit herhaaldelijk doen waarna ingrijpen noodzakelijk wordt geacht, als zeer
ongewenst en rood gedrag moet worden gezien en niet als oranje kan worden beschouwd. Voorts is de directeur van mening dat de beklagrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake was van verbale agressie. Dit was wel het geval en dit is ook in
het schriftelijk verslag vermeld. Het verslag is opgemaakt door een visitatiemedewerker die dit soort verslagen zelden opmaakt. Dat deze heeft aangegeven dat alleen sprake was van een grote mond, is spijtig maar niet onbegrijpelijk. De beklagrechter
vroeg op 23 juni 2014 welke bewoordingen klager exact had gebruikt. Vanwege het tijdsverloop van twee maanden kon de medewerker zich de exacte bewoordingen niet meer herinneren, maar hij wist nog heel goed dat klager hem flink had uitgescholden in
meerdere grove bewoordingen. Ten slotte is de directeur ook van mening dat het wegslaan van de hand van het personeelslid kan worden beschouwd als fysieke agressie. Deze fysieke agressie was niet mild van aard. Het had duidelijk tot doel zich te kunnen
onttrekken. Toen klager de hand wegsloeg, was personele assistentie nodig om de orde, rust en veiligheid te kunnen herstellen. Ook is van belang op te merken dat klager ten tijde van het incident in het plusprogramma verbleef maar geen groen gedrag
had.
Zoals valt op te maken uit het schriftelijke verslag had klager al oranje gedrag. Hij kon dan ook weten dat nieuwe strafwaardige incidenten een degradatie naar het basisprogramma tot gevolg zouden hebben. De beklagrechter heeft het feit dat klager al
oranje gedrag had vertoond ten onrechte niet in zijn oordeel meegewogen.

Namens klager is in beroep aangegeven dat wordt gepersisteerd bij hetgeen in beklag is aangevoerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed
gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie (Stcrt. 2014, nr. 4617).

Aan klager is op 15 april 2014 een disciplinaire straf opgelegd omdat hij een opdracht van het personeel niet opvolgde en tevens verbaal en fysiek agressief is geweest naar een personeelslid. Bij beslissing van 15 april 2014 is klager teruggeplaatst in
het basisprogramma. Zijn gedrag is aangemerkt als “rood” gedrag als genoemd in bijlage 1 bij de Regeling, onder A, 2. “Omgaan met spanningen en conflicten”.

Het beroep richt zich enkel tegen de beslissing tot terugplaatsing in het basisprogramma. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat voldoende aannemelijk is dat klager een opdracht van het personeel niet
heeft opgevolgd. Ook acht de beroepscommissie, gelet op hetgeen is vermeld in het schriftelijke verslag, voldoende aannemelijk dat klager de hand van het personeelslid heeft weggeslagen toen deze lichte dwang wilde uitoefenen teneinde klager in de
goede
richting te bewegen. Uit het schriftelijke verslag blijkt echter niet dat, zoals ter zitting door de directeur is aangevoerd, klager het personeelslid flink heeft uitgescholden in grove bewoordingen. In het schriftelijke verslag is vermeld dat klager
het personeelslid een grote mond heeft gegeven. De omstandigheid dat het schriftelijke verslag is opgemaakt door een personeelslid dat zelden dergelijke verslagen opmaakt, doet daar niet aan af.

Door de directeur is aangevoerd dat de beklagrechter de elementen van klagers gedrag ten onrechte afzonderlijk heeft beoordeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat klagers gedrag weliswaar uit meer componenten bestaat, maar nu sprake is van eenheid
in plaats, tijd en context als één geheel kan worden beschouwd. De beroepscommissie is voorts van oordeel dat, mede in aanmerking genomen dat van flink uitschelden niet is gebleken, genoemd gedrag niet voldoende ernstig was om te worden aangemerkt als
rood gedrag, maar diende te worden aangemerkt als oranje gedrag.

Door de directeur is aangevoerd dat klager voordat het incident op 15 april 2014 plaatsvond, al door het Multi Disciplinair Overleg de kleur “oranje” toegekend had gekregen en dit heeft meegespeeld bij de beslissing tot terugplaatsing. Namens de
beroepscommissie is de directeur telefonisch verzocht om een schriftelijke mededeling/ verslag waaruit dit eerder vertoonde oranje gedrag bleek ten einde dit in de beoordeling mee te nemen. Namens de directeur is op 27 oktober 2014 schriftelijk
aangegeven dat van oranje gedrag geen beslissing wordt opgemaakt, maar dat dit door de mentor aan de betreffende gedetineerde wordt verteld. Nu het voor de beroepscommissie niet duidelijk is waar het eerdere oranje gedrag uit bestond en het incident
dat
plaatsvond op 15 april 2014 onvoldoende was voor terugplaatsing, acht de beroepscommissie de beslissing tot terugplaatsing in het basisprogramma onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook ongegrond verklaren en
de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven