Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2125/TA en 14/2202/TA, 19 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2125/TA en 14/2202/TA

betreft: [klager] datum: 19 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

alsmede een beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 11 juni 2014 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Wever, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...],
juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft ten onrechte reserveren van geld voor schuldaflossing.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard tot 1 april 2014 en gegrond vanaf 1 april 2014 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft klagers beschikkingsrecht over zijn geld geschonden. Het financieel beleid van de inrichting ten aanzien van
buitenrekeningen moet worden aangepast. Buiten klager om heeft de inrichting de pincode van klagers buitenrekening verkregen. De inrichting is niet bevoegd deze rekening te beheren. Klager is nooit door een financieel medewerker benaderd met de vraag
om
medewerking te verlenen aan een schuldenonderzoek. Hij heeft dus ook nooit kunnen weigeren. Klager kreeg pas in februari 2014 en dus vijf maanden na zijn opname zijn verplegings- en behandelingsplan te zien. Hierin is niets opgenomen over klagers
schulden. Klager heeft geen vertrouwen in de manier waarop de inrichting klagers geld beheert. Volgens klager is er sprake van bewindvoering.
Klager meent dat het beklag ook gegrond had moeten worden verklaard over de periode vanaf eind september 2013 tot 1 april 2014. Tijdens de bespreking van het behandelplan is klagers financiële situatie besproken. Klager heeft niet eerder openheid over
zijn financiële situatie kunnen geven. De inrichting stelt dat klager weigert een machtiging te ondertekenen. Klager stelt dat hem dat nooit is gevraagd. De klacht richt zich tegen de wijze waarop de inrichting de financiën van klager beheert. De
inrichting heeft een bedrag aan bol.com betaald zonder de toestemming van klager. Klager vindt een periode van zes maanden voor het inventariseren van klagers schulden onredelijk lang, nog los van het feit dat deze regel niet in een huisregel of andere
regeling is vastgelegd. Vanaf september 2013 is iedere maand
€ 85,65 van zijn rekening ingehouden. Pas in juni 2014 is men gestopt met het reserveren van gelden. Klager is momenteel verwikkeld in een procedure over een verzekeringsschuld van ongeveer € 500,=. Klager wil gecompenseerd worden voor de immateriële
schade, bestaande uit irritaties over hoe het is gelopen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft zich gehouden aan de termijn van zes maanden waarna de reservering automatisch wordt stopgezet. Klager is op
26 september 2013 opgenomen in de inrichting. Op de dag van opname heeft klager getekend voor het opvragen van zijn schulden. Klager heeft later betwist dat hij zijn handtekening heeft gezet. De schuldenreservering is met ingang van maart 2014
stopgezet
en dus voor 1 april 2014. In mei 2014 is de inrichting opnieuw begonnen met het reserveren voor schuldaflossing, omdat toen een schuld bekend was geworden. Dit ligt geheel in lijn met de financiële regeling die onderdeel uitmaakt van de huisregels.
Deze
regeling is niet in strijd met enige bepaling van de Bvt of andere regelgeving. Het reserveren van gelden is een uitvoeringshandeling van de beheersbevoegdheid van de inrichting. Dit laat klagers eigendomsrecht onverlet. De inrichting verwijst naar de
bij de stukken gevoegde tabel van reserveringen. Hierop is te zien dat de reservering in maart 2014 is gestopt. Hierna is het bedrag van de reservering blijven staan omdat later wel een schuld is opgekomen. Klager ontvangt jaarlijks een bedrag aan
rente
over de reservering. De inrichting meent dat een termijn van zes maanden voldoende moet zijn voor een schuldenonderzoek. Deze termijn zal bij een aankomende wijziging van de huisregels worden opgenomen. Het schuldenonderzoek wordt uitgevoerd bij
instellingen zoals het BKR en de belastingdienst.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald.
Klagers klacht richt zich tegen het feit dat vanaf klagers binnenkomst in de inrichting op 26 september 2013 maandelijks een bedrag is gereserveerd tot het moment dat bekend is of en welke schulden klager bezit. De procedure hiervoor staat beschreven
in
de Financiële regeling voor patiënten dat onderdeel uitmaakt van de huisregels van de inrichting. In aanvulling hierop houdt de inrichting als interne richtlijn aan, dat als na zes maanden na binnenkomst van de verpleegde het onderzoek naar de schulden
van de verpleegde niet is afgerond, de automatische reservering wordt stopgezet. Hetgeen door klager hierover in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het
beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Uit het door het hoofd van de inrichting overgelegde overzicht van reserveringen blijkt dat de laatste reservering van € 85,65 heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014 en derhalve voor het einde van vorengenoemde termijn van zes maanden en de door de
beklagcommissie aangehouden datum van 1 april 2014. De reserveringen vanaf mei 2014 hebben plaatsgevonden na het bekend worden van een werkelijke schuld. De beklagcommissie had het beklag derhalve ook ongegrond moeten verklaren voor zover dat
betrekking
heeft op de periode vanaf 1 april 2014. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
Aangezien het beklag in al zijn onderdelen ongegrond wordt verklaard, is er geen reden tot het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 1 april 2014 en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog ongegrond.
Zij wijst het verzoek van klager om toekenning van een tegemoetkoming af.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit:
mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven