Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2674/GB, 22 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/2674/GB

Betreft: [klager] datum: 22 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juli 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 juli 2013 gedetineerd. Op 23 juli 2013 werd hij vanuit het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Den Haag geplaatst in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere. Sedert 15 mei 2014 verblijft klager in het plusregime van de p.i.
Almere. Vanaf 9 januari 2015 kan klager in aanmerking komen voor het toekennen van algemeen verlof. De einddatum van de detentie valt op of omstreeks 8 januari 2016.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft alle gedragsinterventies ondergaan en doet mee aan alle activiteiten die worden aangeboden. De urinecontroles zijn negatief. Klager heeft spijt betuigd aan de slachtoffers en een betalingsregeling getroffen met het CJIB. Klager wil
doorfaseren.
Klager is ernstig gewond geraakt en hierdoor beweegt hij zich nog altijd gebrekkig voort. Dit is niet betrokken bij de overweging om door te faseren. De handicap lijkt in matigende zin gevolgen te hebben voor het recidivegevaar.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De bestreden beslissing is genomen naar aanleiding van diverse rapportages en adviezen. In het reclasseringsrapport staat dat sprake is van een delictpatroon van geweldsdelicten. De kans op recidive wordt hoog gemiddeld ingeschat. Daarnaast heeft de
politie evenals het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd ten aanzien van doorfaseren. Het multidisciplinair overleg van de p.i. Almere meent dat klager eerst moet laten zien hoe hij omgaat met het plusregime. Ook dient er een goed
re-integratieplan opgesteld te worden. De directeur van de p.i. Almere adviseert om klager niet over te plaatsen naar een inrichting met verlofmogelijkheden. Op basis van voornoemde informatie is het vooralsnog (maatschappelijk) niet verantwoord om
klager voor fasering naar een inrichting met regimaire vrijheden in aanmerking te laten komen. Mocht aan klager in januari 2015 algemeen verlof worden toegekend en als dat verlof verloopt zonder problemen, dan worden de opties voor detentiefasering
bekeken.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een
strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. De selectiefunctionaris heeft onder meer de taak om gedetineerden te plaatsen in een voor hen geschikte inrichting, zodat de tenuitvoerlegging van de detentie ongestoord kan verlopen. De op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing
van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie de negatieve adviezen van het OM, de politie en de inrichting in aanmerking
genomen alsmede de omstandigheid dat het huidige delict is gepleegd tijdens een proeftijd naar aanleiding van een eerder delict. Gelet hierop is sprake van een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Daarnaast is de vermoedelijke einddatum van klagers
detentie gesteld op of omstreeks 8 januari 2016. De beroepscommissie oordeelt op basis van het vorenstaande dat klager thans nog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 22 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven