Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2472/GB, 9 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/2472/GB

Betreft: [klaagster] datum: 9 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 8 juli 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar te plaatsen op de afdeling voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen van de gevangenis van de locatie Ter Peel te Sevenum ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klaagster is sedert 6 maart 2011 gedetineerd. Zij verbleef in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Nieuwersluis te Loenen. Op 25 juni 2014 is zij geplaatst op de afdeling voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen van de
gevangenis van de locatie Ter Peel, een afdeling als bedoeld in artikel 20b, tweede lid, onder a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing tot ongewenstverklaring geschorst, totdat op het bezwaarschrift is beslist. Niet vaststaat dat klaagster na detentie zou worden uitgezet. Klaagster valt dan ook niet onder artikel 3, tweede lid, onder a van
de
Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klaagster verwijst hierbij naar de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 13/0140/GB van 18 april 2013. Klaagster is enkele weken voor de bestreden beslissing
geselecteerd voor een b.b.i. Er zijn geen andere contra-indicaties voor een verblijf in een b.b.i. Het is voor klaagsters partner en hun dochter niet mogelijk klaagster te bezoeken in de gevangenis van de locatie Ter Peel. Klaagsters partner heeft geen
auto en de reis naar de locatie Ter Peel duurt 2,5 uur en daarbij moet drie keer overgestapt worden. Klaagster en haar dochter hebben recht op family life. De selectiefunctionaris heeft onvoldoende rekening gehouden met deze bijzondere omstandigheden.
Klaagster verwijst hierbij naar de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 12/1984/GB van 31 augustus 2012. Klaagster verzoekt om een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster is overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Ter Peel, omdat in het selectieadvies aangegeven wordt dat zij geen geldige verblijfstitel heeft en illegaal in Nederland verblijft. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft
bevestigd
dat klaagster op 21 mei 2014 ongewenst is verklaard. Ingevolge artikel 20b van de Regeling komen vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de
Vreemdelingenwet
2000 in aanmerking voor plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Bij de plaatsing in een inrichting voor de bijzondere opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen is er slechts de keuze uit de gevangenis
van
de p.i. Ter Apel voor mannen en de gevangenis van de locatie Ter Peel voor vrouwen. De uitvoering van het beleid om voor deze categorie gedetineerden een specifieke locatie aan te wijzen weegt zwaarder dan eventuele problemen ten aanzien van de
reisafstand voor het bezoek.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de locatie Ter Peel is een inrichting voor vrouwen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Dit is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, als bedoeld in artikel
20b van de Regeling.

4.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a van de Regeling komen gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. In de toelichting bij
artikel
3 van de Regeling (Stcrt. 12 september 2000, nr. 176) staat dat de toekenning van regimair verlof zich niet zou verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland mag verblijven. Indien de gedetineerde nog in een procedure
is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt is om in een (zeer) beperkt beveiligde
inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven.

4.3. Klaagster is bij beschikking van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: Staatssecretaris) op 21 mei 2014 ongewenst verklaard. Hiertegen heeft zij op 26 mei 2014 bezwaar gemaakt en heeft zij op 26 mei 2014 om een voorlopige
voorziening verzocht. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2014 is beslist dat de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring worden geschorst tot op het bezwaar is beslist en dat klaagster er belang bij heeft voor detentiefasering
in
aanmerking te komen. De beschikking van 21 mei 2014 is ingetrokken. Daarbij is de voorlopige voorziening komen te vervallen. Klaagster is opnieuw ongewenst verklaard bij beschikking op 2 september 2014. Klaagster heeft wederom bezwaar gemaakt en om een
voorlopige voorziening verzocht. Het onderhavige beroep heeft betrekking op de beschikking van 21 mei 2014.

4.4. Aan de orde is de vraag of voldoende vaststaat dat klaagster na haar detentie niet langer in Nederland zal mogen verblijven nu zij hierover nog in juridische procedures is verwikkeld. De beroepscommissie heeft eerder overwogen – 13/0140/GB van
18 april 2013 – dat, als nog niet vaststaat of een gedetineerde zal worden uitgezet of uitgeleverd, aan de hand van subjectieve criteria een afweging moet worden gemaakt over, in het kader van een selectiebeslissing, plaatsing in een (zeer) beperkt
beveiligde inrichting. In deze zaak is aan de orde of klaagster terecht in een inrichting die – mede – bestemd is voor vreemdelingen kon worden geplaatst. Voor de beoordeling daarvan is van belang op welke grondslag de beslissing tot
ongewenstverklaring
is genomen. Bij de beoordeling hiervan past het de beroepscommissie de beslissing tot ongewenstverklaring marginaal te toetsen.

4.5. Uit de voornoemde beschikking van 2 september 2014 blijkt dat klaagster onherroepelijk is veroordeeld tot 6 jaar en 8 maanden gevangenisstraf wegens het overtreden van artikel 310 en artikel 312, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit
betreft diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen – diefstal uit/vanaf een auto. Het gaat hierbij om het overvallen van vier vrachtwagenchauffeurs, door zich onder valse voorwendselen toegang te
verschaffen tot hun cabines, hen te bedwelmen met kalmerings- en slaapmiddelen en vervolgens geld en goederen weg te nemen.

Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard als hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf
van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Nu klaagster onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en acht maanden is er een gerede
kans dat de ongewenstverklaring bij toetsing door de bestuursrechter in stand blijft.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat er voldoende grondslag was voor de beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klaagster op een afdeling voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b, tweede
lid, onder a van de Regeling, ondanks dat klaagster ten tijde van diens beslissing bezwaar had gemaakt tegen de beschikking van 21 mei 2014 van de Staatssecretaris waarbij klaagster ongewenst is verklaard. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 9 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven