nummer: 14/1844/GA
betreft: [klager] datum: 3 oktober 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 mei 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2014, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J. Kranendonk, en [...] juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen ingaande op 17 oktober 2013 wegens bedreiging van een personeelslid;
b. de bejegening door p.i.w.’ers;
c. een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten voor de duur van veertien dagen ingaande op 25 oktober 2013 in verband met problematisch gedrag;
d. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ingaande op 20 november 2013 wegens het uitschelden van personeel;
e. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de dur van veertien dagen ingaande op 25 november 2013 wegens de weigering om mee te werken aan overplaatsing en
f. het verstrekken van vleeswaren tijdens klagers verblijf in de strafcel op 2 december 2013.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder b. en het beklag vermeld onder a. en c. tot en met f. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verstond dat de p.i.w.’er ‘aids’ in plaats van ‘eet ze’ zei. Toen dit meermalen gebeurde, heeft klager de p.i.w.’er in de volle eetzaal aangesproken. Opvallend is dat geen van de aanwezige gedetineerden of p.i.w.’ers is verzocht een
getuigenverklaring af te leggen. Het is onredelijk en onbillijk om dit gedrag als opruiend aan te merken. Hij is juist naar een andere p.i.w.’er toegegaan om te vragen of er bemiddeld kon worden. Weersproken wordt dat er toen bedreigingen zijn geuit.
Hij heeft wel onvrede over de opmerkingen van de p.i.w.’er M. geuit. Klager heeft juist gehandeld. Klager heeft niemand bedreigd. De p.i.w.’er, die bij het gesprek met de directeur aanwezig was, heeft later tegenover klager beaamd dat hij zeker niet
bedreigend is geweest. De directeur heeft de verplichting om inlichtingen in te winnen of klager dergelijke uitlatingen heeft gedaan. Er zou een gesprek met de vestigingsdirecteur zijn geweest waarbij klager in bedekte termen gezegd zou hebben dat hij
zich het recht voorbehoudt om dingen terug te zeggen en te doen, maar dat is niet voldoende om te stellen dat daarmee de veiligheid in het gedrang komt. Vooruitlopend op het nieuwe regime is het verdienen van deelname aan activiteiten te vergaand.
Klager heeft niet meegedaan met kaarten maar stond met een medegedetineerde W. een kopje thee te drinken. Omdat het te lang duurde voordat de kaartende gedetineerden hun spel afmaakten, heeft iedereen rapport gekregen, ook klager en W. Alleen klager is
een disciplinaire straf van drie dagen opgelegd. Dit is ten onrechte geschied. De dag voor dit incident is iedereen eerder naar zijn afdeling gestuurd en is gezegd dat er nog tien minuten gekaart mocht worden. Door een medegedetineerde is gescholden
naar de werkmeester A. Klager heeft bij het horen gezegd dat hij niet meedeed aan het kaarten. Onduidelijk en niet voldoende gemotiveerd is, waarom alleen klager voor dit voorval een straf is opgelegd.
Hij ziet niets in plaatsing op een EZV-afdeling en wil daar niet aan meewerken.
Dat een rapport op ambtseed is opgemaakt zegt niets. Personeel maakt zich schuldig aan meineed. Verzocht wordt om alle getuigen op te roepen om te zien wie de waarheid spreekt.
Hij is naar de psycholoog gestuurd naar aanleiding van intimidatie en folterpraktijken.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit de stukken volgt dat klager zich erg slecht gedroeg in de inrichting. Door klager wordt ‘eet ze’ op een bepaalde manier geïnterpreteerd die niet zo bedoeld is door de p.i.w.’er. Uit de rapporten, die op ambtseed zijn opgemaakt, volgt dat klager
personeel ernstig heeft bedreigd.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om getuigen te horen. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en het behandelde ter zitting voldoende ingelicht en ziet geen noodzaak om getuigen te horen. Zij wijst derhalve het verzoek af.
Ten aanzien van a. tot en met e. overweegt de beroepscommissie dat klager heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van problematisch gedrag en dat hij geen dreigementen heeft geuit. De beroepscommissie stelt vast dat dit haaks staat op hetgeen in
de verschillende onderliggende verslagen/rapporten omtrent klagers gedrag, die zijn opgemaakt door meerdere rapporteurs, is vastgelegd en zij acht het door klager gestelde niet aannemelijk geworden.
Hetgeen in beroep ten aanzien van a. tot en met f. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, U.P. Burke en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 oktober 2014.
secretaris voorzitter