nummer: 14/2081/GA
betreft: [klager] datum: 16 oktober 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F.E. Sprenkels, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 juni 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Sittard
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.F.E. Sprenkels en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Sittard, [...]. Als
toehoorder was aanwezig mevrouw mr. C.M. van der Bas, lid van de Raad. Klager heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van veertien dagen, hangende het onderzoek naar de vernieling van het toilet bij de arbeidszaal.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet gehoord op een zitting van de beklagcommissie. ‘Onderzoeksbelang’ is geen grond voor oplegging van een ordemaatregel als
opgesomd in artikel 23 van de Pbw. Door te onderzoeken wie verantwoordelijk kan worden gesteld voor de vernieling wordt niet de orde of de veiligheid gehandhaafd. Niet valt in te zien waarom geen onderzoek kon worden gedaan zonder oplegging van een
ordemaatregel. De noodzaak voor oplegging van de ordemaatregel ten aanzien van klager ontbreekt. Hij heeft het toilet niet vernield en heeft niet gezien wie dat wel heeft gedaan. Enige aanwijzing dat klager bij de vernieling betrokken was, ontbreekt.
De
ordemaatregel had niet mogen worden opgelegd, te meer niet nu klager niets heeft kunnen ondernemen om de oplegging te voorkomen. Nu hij nergens van wist, valt voorts niet in te zien op welke wijze klager het onderzoek had kunnen frustreren. Klager
ervaart de ordemaatregel als een verkapte straf. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat klager als gevolg van de ordemaatregel op de wachtlijst
is geplaatst, waardoor hij twee maanden niet heeft kunnen werken.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Het toilet bij de arbeidszaal was volledig vernield. Op het moment dat de vernieling plaatsvond, waren ongeveer vierentwintig gedetineerden
aan het werk. Van vier gedetineerden kon worden uitgesloten dat zij met die vernieling te maken hadden. Van de overige twintig gedetineerden kon dat niet worden uitgesloten en aan hen is de bestreden ordemaatregel opgelegd. Voorafgaand aan die
ordemaatregel heeft de directeur alle gedetineerden gehoord en uitgelegd dat de ordemaatregel is opgelegd om onderzoek te doen naar de vernieling. Geen van de gedetineerden heeft een naam genoemd. Dat hoefde ook niet per se. De directeur heeft willen
bewerkstelligen dat de dader werd aangesproken door zijn medegedetineerden en daarvoor was voldoende tijd nodig. Het onderzoek heeft met name bestaan uit het voeren van gesprekken met de gedetineerden. Met elke gedetineerde zijn meerdere, uitvoerige
gesprekken gevoerd. Tot en met de laatste dag van de ordemaatregel heeft het personeel met de gedetineerden gesproken. Daarnaast is gesproken met het personeel dat ten tijde van de vernieling op de arbeidszaal aanwezig was. Het onderzoek heeft
uiteindelijk geen resultaat opgeleverd. De dader heeft zich niet gemeld en tot op heden weet de directeur niet wie het toilet heeft vernield. Dit betekent niet dat de ordemaatregel ten onrechte is opgelegd.
3. De beoordeling
Klager heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet op een zitting van de beklagcommissie is gehoord. Wat hiervan zij, de beroepscommissie gaat aan dit verweer voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld en klager in de
gelegenheid is gesteld ter zitting van de beroepscommissie zijn standpunt toe te lichten.
Vast staat dat op 14 mei 2014 het toilet bij de arbeidszaal volledig is vernield en dat klager ten tijde van die vernieling werkzaam was op de arbeidszaal. De directeur is naar aanleiding van dit voorval een onderzoek gestart. Nu zich in de inrichting
een voorval heeft voorgedaan waarbij de orde en veiligheid ernstig in het geding zijn gekomen en niet direct duidelijk was wie die vernieling heeft/hebben aangericht, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen
beslissen dat het, hangende het onderzoek en in afwachting van de resultaten daarvan, noodzakelijk was aan klager – van wie betrokkenheid bij het incident niet op voorhand kon worden uitgesloten – de bestreden ordemaatregel op te leggen.
De beroepscommissie overweegt dat een ordemaatregel, opgelegd om onderzoek te doen naar de betrokkenheid van (een) gedetineerde(n) bij een incident, niet langer mag duren dan noodzakelijk is en dient te worden beëindigd indien de betrokkenheid van de
gedetineerde bij het incident niet binnen redelijke termijn (voldoende) is komen vast te staan. De directeur heeft toegelicht dat het onderzoek met name heeft bestaan uit het in gesprek gaan met de gedetineerden en personeelsleden die op 14 mei 2014 op
de arbeidszaal aanwezig waren. De beroepscommissie stelt voorop dat in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel niet is vermeld dat de ordemaatregel was bedoeld om onderzoek naar de vernieling te doen en is voorts van oordeel dat mede gelet op
de aard en omvang van het verrichte onderzoek in het licht van het incident een periode van veertien dagen voor de ordemaatregel veel te lang is. De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur om de ordemaatregel na vier dagen te laten
voortduren onredelijk en onbillijk.
De beroepscommissie zal het beroep voor zover het betreft de beslissing om de ordemaatregel na vier dagen te laten voortduren gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte daarvan op € 50,=.
Anders dan klager in beroep voor het eerst naar voren heeft gebracht, ziet de beroepscommissie geen aanleiding bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming rekening te houden met de omstandigheid dat klager op de wachtlijst is geplaatst, reeds
omdat een ‘onderzoeksmaatregel’ van beperkte duur eveneens plaatsing op de wachtlijst kan meebrengen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het betreft de beslissing om de ordemaatregel op te leggen en vier dagen te laten voortduren ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het betreft de beslissing om de ordemaatregel na vier dagen te laten voortduren gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. P.A.M. Mevis en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 oktober 2014
secretaris voorzitter