Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2751/GA, 14 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2751/GA

betreft: [klager] datum: 14 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.J.M.J. Damen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Lelystad, is gehoord klagers raadsman mr. E.J.M.J. Damen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de locatie Ooyerhoek heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vier dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Inhoudelijk wordt verwezen naar de aanvulling van het beroepschrift. In casu heeft klager zelf verzocht om afzondering. Dat er problemen waren bij de inkomstenprocedure is niet aannemelijk. Klager is ook pas drie uur nadat hij was binnengekomen
afgezonderd. Klager heeft goede gesprekken gehad en na een dag wilde hij weer terug naar de afdeling.

De directeur heeft in beroep schriftelijk aangegeven dat hij niets toe te voegen heeft aan de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d van de Pbw, kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten, indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt. In
combinatie met artikel 24, lid 1, van de Pbw kan de directeur de gedetineerde in afzondering plaatsen. De beroepscommissie overweegt dat een maartregel duurt voor zolang dit noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en
verantwoord
is. Dit in tegenstelling tot een disciplinaire straf. Daarvan is de tijd tevoren bepaald.
Een ander verschil is de grond voor oplegging van een ordemaatregel of disciplinaire straf. Voor plaatsing in afzondering is niet vereist dat een gedetineerde zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in
de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Voor oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de gedetineerde een strafbaar feit in penitentiairrechtelijke zin heeft begaan.

In dit geval is klager op 7 februari 2014 omstreeks 16.45 uur door de parketpolitie binnengebracht. Om 19.45 uur heeft klager via de intercom verzocht om in afzondering geplaatst te worden omdat “alles hem teveel is geworden”. Om 19.55 uur heeft de
directeur toestemming gegeven om klager in afzondering te brengen. Dat is gebeurd om 20.15 uur. In de mededeling van de maatregel staat dat aan klager een ordemaatregel is opgelegd voor de duur van vier dagen omdat zijn gedrag niet goed kon worden
ingeschat.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de directeur in een geval als het onderhavige bepalen dat aan klager een afzonderingsmaatregel wordt opgelegd om het gedrag van klager als nieuwkomer in de inrichting te monitoren. Echter, de directeur had
zich tussentijds periodiek dienen te vergewissen van de noodzaak om de ordemaatregel te laten voortduren. Uit het dossier is hiervan niet gebleken. Niet weersproken is dat klager na een dag in afzondering normaal zou kunnen functioneren op de afdeling.
Het onderliggende beklag wordt daarom gegrond verklaard voor zover de maatregel langer heeft geduurd dan een dag. Nu de gevolgen van de betreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie
beslist
als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond voor drie dagen van de ondergane afzondering. Voor het overige bevestigt de beroepscommissie de
uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven