nummer: 14/2446/GA
betreft: [klager] datum: 14 oktober 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van extra toezichtsmaatregelen in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (hierna: de GVM-lijst) met de status “verhoogd”. Deze maatregelen zijn:
A. vooraf advies aanvragen over bezoekers aan GRIP;
B. opnemen, afluisteren, vertalen gesprekken bezoek en indien nodig zenden aan GRIP;
C. opnemen, afluisteren en indien nodig vertalen telefoongesprekken;
D. opgenomen gesprekken indien nodig toezenden aan GRIP;
E. inhoudelijk controle, kopiëren en indien nodig toezenden brieven/poststukken aan GRIP;
F. uitgebreide celinspectie: één keer per maand;
G. wekelijkse fouillering;
H. visitatie na bezoek op indicatie;
I. geen aanstelling in speciale baantjes;
J. geen plaatsing in meerpersoonscel (mpc);
K. vervoer BOT/EBV;
L. bij spoedtransport begeleid door politie.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De extra maatregelen zijn opgelegd in verband met de mediagevoeligheid, maar niet alle maatregelen zijn daarop van toepassing. Ook worden de maatregelen niet consequent uitgevoerd. Er is niets gevonden bij klager en hij vraagt zich af wat er is te
monitoren. Klager voelt zich aangetast in zijn waardigheid en hij ervaart de straf zwaarder dan andere gedetineerden.
Daarnaast heeft de directeur geen eigen belangenafweging gemaakt. De status van klager is “verhoogd”, maar er zijn maatregelen van toepassing die horen bij de status “hoog”. Er is een motiveringsgebrek bij de maatregelen met de letters B, D en E. Hier
staat “indien nodig toezenden aan GRIP”. Niet gemotiveerd is waarom dit nodig zou zijn in het kader van een belangenafweging. Ook het onderdeel met letter K (vervoer BOT/EBV) is niet voldoende gemotiveerd of sprake van een kenbare belangenafweging. De
maatregelen zijn te zwaar, soms niet van toepassing en gebaseerd op veel te algemene informatie.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 28 mei 2014 geplaatst in de p.i. Leeuwarden. De maatregelen zijn opgelegd omdat de directeur klager eerst wil observeren en monitoren. Klager is binnengekomen met heftige verdenkingen waarbij sprake is van veel geweld en gijzeling. Het is
niet bekend hoe klager met de detentiesituatie omgaat. De mediagevoeligheid moet ruim worden uitgelegd. Het betreft niet alleen het delict waarvan klager verdacht wordt, maar ook eventuele incidenten met betrekking tot de persoon van klager of
bijvoorbeeld bij een ontsnapping. Er is in juni/juli 2014 een e-mail van het GRIP ontvangen over een poging tot ontvluchting, maar deze informatie is niet gefundeerd. Klager heeft geen rapporten opgelegd gekregen. Hij gedraagt zich rustig.
3. De beoordeling
Op 12 juni 2014 heeft het Operationeel Overleg (OO) klager geplaatst op de zogenoemde GVM-lijst. De directeur heeft beslist dat op dezelfde dag extra toezichtsmaatregelen gelden voor klager. De beroepscommissie stelt vast dat de genoemde
toezichtsmaatregelen vallen onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de directeur. Ook de circulaire met kenmerk 5645409/10/DJI van 13 oktober 2010 moet zo worden gelezen dat de directeur op grond van de aan hem door de wet toegekende
bevoegdheden beslist over extra toezichtsmaatregelen. Alvorens de directeur besluit tot toepassing van extra toezichtsmaatregelen genoemd in voornoemde circulaire dient hij zelfstandig een afweging te maken. Uit het verslag van het toetsingsgesprek
GVM en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de directeur deze afweging heeft gemaakt. De wens om klager als nieuwkomer van buiten in de inrichting te monitoren is begrijpelijk. Daar waar in de maatregel “indien nodig toezenden aan GRIP” staat
(dit betreft de toepassing van toezichtsmaatregelen bij de categorie “hoog”), heeft de directeur geen kenbare belangenafweging gemaakt, nu klager de status “verhoogd” is toegekend. Ook ter zitting heeft de directeur hierover geen nadere toelichting
gegeven. De beroepscommissie oordeelt dan ook dat de onderdelen B en D van de maatregelen wegens een motiveringsgebrek niet onverkort in stand kunnen blijven. Het vorenstaande geldt eveneens voor onderdeel E met betrekking tot de zinsnede “en zo nodig
toezenden brieven en poststukken aan GRIP” en voor onderdeel K “BOT-vervoer”. De uitspraak van de beklagcommissie wordt daarom gedeeltelijk vernietigd. Het beroep zal voor het overige ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen
aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat klager ter zake geen ongemak heeft ondervonden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met betrekking tot de klachtonderdelen B en D alsnog gegrond, alsook het gedeelte “en zo nodig toezenden
brieven en poststukken aan GRIP” van beklagonderdeel E en klachtonderdeel K met betrekking tot het BOT-vervoer. Voor het overige bevestigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op
secretaris voorzitter