nummer: 14/2373/GA
betreft: [klager] datum: 11 november 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Verkuil, namens
[ ], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 2 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsvrouw en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2014, gehouden in de p.i. Vught en om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager namens de directeur van de p.i. Dordrecht naar het PBC is vervoerd terwijl hij daar nog niet terecht kon.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager is het niet eens met de uitspraak van de beklagcommissie. De mondelinge behandeling van de klacht heeft buiten zijn aanwezigheid plaatsgevonden en hij heeft hierdoor niet zijn eigen bevindingen omtrent het transport naar het PBC kunnen
vertellen.
Het verweer van de directie hieromtrent is niet duidelijk en evenmin met stukken (bijvoorbeeld transportorders) gestaafd. Het standpunt van de directie is dat zij slechts hebben uitgevoerd wat DJI bij hen hebben neergelegd, omdat zij dit altijd doen.
Volgens de directeur ligt de vergissing, waardoor klager ten onrechte op transport is gegaan, dan ook bij DJI en zou hij zijn klacht daar moeten doen. De argumenten daarvoor zijn echter niet concreet, niet toegespitst op het onderhavige geval, maar
verwijzen naar een werkwijze die in zijn algemeenheid geldt. Aan klager is bij terugkomst na het onjuiste transport echter medegedeeld dat het een vergissing was van de afdeling bevolking, omdat zij niet hadden gezien dat er een nieuwe transportorder
lag voor drie dagen later en dat de eerdere daarmee was komen te vervallen.
De directeur heeft hierop niet gereageerd.
3. De beoordeling
Namens klager en de directeur is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Deze verzoeken worden afgewezen, nu de beroepscommissie de noodzaak hiertoe niet aanwezig acht en zich gelet op de stukken voldoende ingelicht acht om thans op
het beroep te beslissen.
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
De beroepscommissie gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende.
De selectiefunctionaris beslist tot overplaatsing van gedetineerden naar de voor hen bestemde inrichting. Nadat een datum voor de overplaatsing is bepaald, ontvangt de afdeling bevolking van de inrichting waarde gedetineerde verblijft een bericht om
het
vervoer aan te vragen bij de vervoerder, de dienst vervoer en ondersteuning (DV&O).
De verantwoordelijkheid voor het regelen van het vervoer gaat hiermee over op de directeur van de inrichting en het vervoer naar het PBC op 31 maart 2014 geschiedde daarom namens de directeur. Een beklag over het vervoer is in een dergelijk geval,
gelet
op artikel 60, eerste lid, van de Pbw ontvankelijk. De uitspraak van de beklagcommissie kan dan ook niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
Namens klager is herhaaldelijk en onweersproken gesteld, dat hem bij terugkomst van het transport is medegedeeld dat bij de afdeling bevolking niet is opgemerkt dat er al eerder een nieuw verzoek voor (de aanvraag van) vervoer van klager naar het PBC
op
3 april 2014 was ontvangen. Klager is uiteindelijk ook op 3 april 2014 daadwerkelijk overgeplaatst naar het PBC. De beroepscommissie acht aannemelijk dat de afdeling bevolking bij inkomst van het nieuwe verzoek ten onrechte het oude niet alsnog heeft
ongedaan gemaakt, terwijl het eenvoudig was geweest te signaleren dat het oude verzoek was achterhaald door het nieuwe. Een dergelijke opmerkzaamheid mag in redelijkheid ook van de afdeling bevolking worden verlangd. Gelet hierop is de klacht ook
gegrond. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager voor het door hem geleden ongemak en bepaalt deze op €15,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 11 november 2014
secretaris voorzitter