nummer: 14/2522/GA
betreft: [klaagster] datum: 28 oktober 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,
gericht tegen een uitspraak van 11 juli 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 oktober 2014, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klaagsters raadsvrouw mr. L.S. Wachters en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Zwolle.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijze waarop het TR-traject is doorlopen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klaagster
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het handelen van het personeel kan niet worden beschouwd als handelen van de directeur. Voor plaatsing bij Dimence was het nodig dat klaagster beschikte over eigen huisvesting. Dit was bij de intake besproken. De TR-medewerkers hebben zich voldoende
ingespannen voor klaagster. Anderhalf week voor de einddatum was bekend dat zij bij Dimence terecht kon. Klaagster heeft daar echter zelf vanaf gezien. Tevens was er een chalet beschikbaar voor klaagster. Ook hiervan heeft klaagster afgezien.
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klaagster had zich aangemeld bij TR en dan moet zij begeleid worden. Als de TR-begeleider niet adequaat optreedt, kan dit de directeur worden aangerekend. Verwezen wordt naar jurisprudentie. De rechtbank had op 14 oktober 2013 de bijzondere voorwaarde
van beschermd wonen opgelegd. De datum van invrijheidstelling was op 11 april 2014. Er was dus een periode van 6 maanden om het een en ander te regelen. Klaagster was op de dag van invrijheidstelling dakloos geworden. Zij heeft een paar dagen bij een
vriend geslapen. Klaagster is zelf achter een chalet aangegaan, maar het lukte de MMD niet om deze chalet voor klaagster beschikbaar te houden. Bovendien is vanuit de inrichting niet meegedeeld aan de verhuurder dat klaagster uit detentie kwam. De
verhuurder eiste een loonstrook en een bankafschrift en dat had klaagster niet. Er was sprake van weinig personeel, ziekte van het personeel en er kwam geen vervanger. Daarnaast werden onjuiste mededelingen gedaan en werd slecht gecommuniceerd. Ook
moest klaagster begeleid wonen en niet wonen in een chalet. Het is onbekend of klaagster met de reclassering contact heeft opgenomen toen er problemen waren met de huisvesting. Klaagster moest
€ 650,= borg betalen en heeft uit wanhoop een telefoon gestolen, waardoor klaagster weer vast zat. Het recidiveren had een direct verband met het dakloos zijn. Thans is klaagster wel goed begeleid na de detentie. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe
te
kennen.
3. De beoordeling
De directeur is verantwoordelijk voor de (goede) uitvoering van TR-trajecten bij de in zijn inrichting verblijvende gedetineerden. Vast staat dat de directeur als (functioneel) leidinggevende verantwoordelijk is voor de werkzaamheden van de
TR-medewerkers. Het verloop van het TR-traject kan worden aangemerkt als een beslissing namens de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Evenals de beklagcommissie is de beroepscommissie derhalve van oordeel dat klaagster kan
worden ontvangen in haar beklag.
Op basis van hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk geworden dat de directeur hetgeen in redelijkheid van hem kon worden verlangd heeft gedaan om opname van klaagster bij Dimence
tot
stand te brengen. Immers, niet weersproken is dat er op de dag van de invrijheidstelling een woning c.q. chalet voor klaagster beschikbaar was en dat zij begeleid kon worden door Dimence. Evenmin is weersproken dat klaagster er vanaf heeft gezien om
hiervan gebruik te maken. Meer kon naar het oordeel van de beroepscommissie redelijkerwijs niet van de directeur worden verlangd. Ter zitting is namens klaagster niet duidelijk gemaakt op welke punten het TR-traject niet voortvarend of goed is
verlopen.
De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 28 oktober 2014
secretaris voorzitter