Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3825/SGA, 20 oktober 2014, schorsing
Uitspraakdatum:20-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/3825/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 20 oktober 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 oktober , inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van
veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 oktober 2014 om 11.00 uur en eindigend op 25 oktober 2014 om 11.00 uur, wegens daadwerkelijk agressief gedrag jegens het personeel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 oktober 2014. De secretaris van de beklagcommissie heeft gemeld dat daar op 15 oktober 2014 nog geen klaagschrift van verzoeker was ontvangen.

1. De beoordeling
Verzoeker heeft in het schorsingsverzoek aangegeven dat hij op 11 oktober 2014 een klaagschrift heeft gezonden aan de beklagcommissie. Gelet daarop acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een verslag op 9 oktober 2014 in de p.i. Lelystad opgemaakt verslag, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker zich in de p.i. Lelystad agressief heeft gedragen jegens het personeel en daarbij
ook
fysiek geweld heeft gebruikt. Dit rechtvaardigt, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige.
De disciplinaire straf is opgelegd door de directeur van de p.i. Vught nadat verzoeker, die na het voorval in de p.i. Lelystad is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, op 10 oktober 2014 tussen 17.30 uur en 18.00 uur is overgeplaatst naar
de p.i. Vught. Daar is verzoeker – op verzoek van de directeur van de p.i. Lelystad – op 11 oktober 2014 omstreeks 11.00 gehoord door de directeur van de p.i. Vught. Deze heeft vervolgens de bestreden disciplinaire straf opgelegd. De directeur van de
p.i. Vught was daartoe bevoegd, gelet op het bepaalde in artikel 50, vierde lid, van de Pbw. Het tijdsverloop tussen de plaatsing van verzoeker in de p.i. Vught en de afdoening van het verslag door de directeur aldaar is – nog steeds naar het voorlopig
oordeel van de voorzitter – niet zodanig, dat geoordeeld zou moeten worden dat de directeur niet zo spoedig mogelijk heeft beslist. Het daartoe strekkende verweer van verzoeker wordt daarom verworpen. Het verzoek zal worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven