Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2576/TA en 14/2587/TA, 21 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 14/2576/TA en 14/2587/TA

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van/ingediend door

het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, en

mr. D.W.H.M. Wolters, namens [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2014 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, en [...], juridisch medewerker, en [...], hoofd behandeling bij de inrichting.

Klager heeft meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het afdelingsarrest ingaande op 31 maart 2014 en
b. de verlenging van het afdelingsarrest ingaande op 29 april 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. (en b. maar hiertegen is geen beroep ingesteld) op formele grond gegrond verklaard, (nog) geen tegemoetkoming toegekend en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In het computersysteem Mits is vastgelegd wanneer het afdelingsarrest is ingegaan en dat was op 31 maart 2014 om 17.30 uur (een uitdraai daarvan is in beroep overgelegd). De schriftelijke mededeling is dus tijdig, namelijk binnen 24 uur, uitgereikt.
Los van de vraag of gezegd is dat klager naar het DAC mocht, heeft klager het betrokken staflid niet respectvol bejegend. Klager wilde na de uitleg van het staflid waarom hij niet op het DAC mocht verblijven niet naar zijn blok of terug naar de
afdeling
en werd verbaal agressief. Hij heeft het staflid uitgescholden. In verband met de orde en veiligheid, om escalatie te voorkomen, is klager het afdelingsarrest opgelegd. Een herstelgesprek, waarin klager excuses zou aanbieden, werd wenselijk geacht om
uit de impasse te raken. Klager wilde echter geen excuses maken maar zelf excuses horen van het staflid. Toen hem in een later stadium werd medegedeeld dat het herstelgesprek ook zonder excuses van zijn kant kon plaatsvinden, wilde hij daar evenmin aan
meewerken; hij wilde de zitting van de beklagcommissie afwachten. Klager heeft dan ook zelf de hand gehad in de duur van de maatregel.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit de schriftelijke mededeling valt niet op te maken hoe laat deze maatregel aan klager is opgelegd. Voorts valt, uitgaande van de Mits-uitdraai, niet in te zien waarom de schriftelijke mededeling pas na 23.45 uur na oplegging van de maatregel kon
worden uitgereikt. Dit is een forse periode.
Klager was direct bereid een herstelgesprek te voeren met het betrokken staflid. Klager is van mening dat hij niets fout had gedaan en vindt het daarom heel moeilijk excuses aan te bieden.

3. De beoordeling
Met betrekking tot het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie dat uit de uitdraai uit Mits is gebleken dat het afdelingsarrest is ingegaan op 31 maart 2014 om 17.30 uur. Nu uit de schriftelijke mededeling volgt dat deze aan klager is uitgereikt
op 1 april 2014 om 17.15 uur is alsnog gebleken dat dit tijdig is geschied. De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie op dit punt vernietigen en het beklag alsnog op
formele
grond ongegrond verklaren.

Voor het overige overweegt de beroepscommissie dat klager een medewerkster op grove wijze heeft uitgescholden en dat klager ter zake afdelingsarrest is opgelegd. Voordat het afdelingsarrest kon worden beëindigd, werd door de inrichting een gesprek
tussen klager en de medewerkster, om de orde en de veiligheid in de inrichting te herstellen, noodzakelijk geacht. Vast is komen staan dat klager weliswaar bereid was in gesprek met de medewerkster te gaan, maar dat hij daarbij een ander doel voor ogen
had dan de inrichting. Klager wilde enkel in gesprek gaan opdat de medewerkster hem excuses zou aanbieden. Vervolgens heeft hij een herstelgesprek afgehouden met de mededeling dat hij eerst de behandeling van de beklagzaak wilde afwachten.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, gelet hierop, hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
De beroepscommissie zal het beroep van klager ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag vermeld onder a. op formele grond alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager ongegrond en bevestigt voor wat betreft de ongegrondverklaring op inhoudelijke gronden van a. en b. de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven