Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0734/TP, 2 september 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/734/TP

betreft: [klager] datum: 2 september 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 4 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De raadsman heeft schriftelijk bericht dat hij noch klager ter zitting van de beroepscommissie van 23 juli 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Ooyerhoek te Zutphen zal verschijnen.

De Minister is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 maart 2002 verlengd tot 27 juni 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 januari 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 3 april 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de p.i. De Grittenborgh te Hoogeveen.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 10 mei 2001 besloten tot plaatsing van klager in Hoeve Boschoord te Boschoord. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft de inhoud van de brief van de Minister d.d. 25 maart 2002 niet begrepen en weet niet, wanneer hij deze heeft ontvangen. Noch de afdeling bevolking van de p.i., noch de Minister weet het moment van uitreiking.
Gelet op de jurisprudentie van de Raad, heeft de Minister voldoende tijd gehad om de wachttijden verder te doen teruglopen. Aan klager dient een passende schadevergoeding te worden toegekend.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, daar klager op 18 maart 2002 is gehoord en hem op 28 maart 2002 de beslissing d.d. 25 maart 2002 is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissingverbleef klager twaalf maanden in een p.i.. Klager heeft niet gereageerd op het aanbod tot een financiële tegemoetkoming van € 600,= per maand met ingang van de dertiende maand van de passantentermijn, telkens na het verstrijken vandrie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. te verhogen met een bedrag van € 125,= per maand.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegdemedische verklaring d.d. 21 juni 2002 is klagers psychiatrisch toestandsbeeld niet zodanig dat een acute indicatie voor opname in het tbs-circuit noodzakelijk is.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing twaalf maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 21 juni 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen te Groningen blijkt dat klagers psychiatrische toestandsbeeld niet zodanig is dat een acute indicatie voor opname in het tbs-circuitnoodzakelijk is. De forensisch psychiater vermeldt met nadruk dat het verblijf in detentie van klager in verband met zijn aan autisme verwante contactstoornis uiterst ongewenst is, laat staan een zo lange overschrijding van dewachttijd als tbs-passant. Voorts valt het de forensisch psychiater op dat vanuit Hoeve Boschoord nog weinig tot niets is ondernomen om de behandeling vast op te starten.
In de hoorverslagen van 18 oktober 2001, 28 december 2001 en 18 maart 2002 is bij voortduring opgenomen dat het psycho-medisch team van de p.i. klager gebaat acht bij een zo spoedig mogelijke opname in Hoeve Boschoord.
Uit de door de forensisch psychiatrische kliniek te Assen opgemaakte pro justitia rapportage d.d. 22 mei 2000 blijkt dat detentie voor de dan negentienjarige klager, die op veel terreinen niet ouder dan een vijf-/zesjarig of somsnog jonger kind imponeert, onvermijdelijk leidt tot beïnvloeding in negatieve zin, alsmede dat detentie zal kunnen leiden tot een verslechtering van zijn geestelijke toestand. Onder meer de lange aan een plaatsing in eentbs-inrichting voorafgaande wachttijden in detentie worden, mede gelet op klagers gestoorde ontwikkelingsloop en dientengevolge mentale jeugdigheid, ongewenst geacht.

De inhoud van de medische verklaring d.d. 21 juni 2002 in aanmerking nemend stelt de beroepscommissie vast dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing weliswaar geen acute indicatie bestond om klager met voorrang in eentbs-inrichting te plaatsen, doch dat klagers verblijf in een p.i. in verband met zijn aan autisme verwante contactstoornis uiterst ongewenst is, nog eens temeer ingeval van een langdurige wachttijd zoals dat thans bij klager hetgeval is. Tegen de achtergrond van klagers jeugdige leeftijd en gelet op de voornoemde rapportages moet klagers situatie wegens het voortduren van de passantentermijn zo zorgwekkend worden geacht dat de mogelijkheid om klager metvoorrang in Hoeve Boschoord te plaatsen met voortvarendheid dient te worden bezien.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager met degrootste spoed daadwerkelijk in Hoeve Boschoord zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na hetverstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 2september 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven