Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1982/GA, 9 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1982/GA

betreft: [klaagster] datum: 9 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. van Straalen, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een beslissing van 4 juni 2014 van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Amsterdam, inhoudende het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling zoals bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw (toepassing van
dwangmedicatie),

alsmede van de overige stukken.

De beroepscommissie heeft ambtshalve kennisgenomen van de beslissingen van de schorsingsvoorzitter van 6 juni 2014 (14/1854/SGA) en van 11 juni 2014 (14/1930/SGA).

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord de raadsman van klaagster
mr. I. van Straalen, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Amsterdam,
N. Tonnon en de chef de clinique van het PPC Amsterdam, J. Gorten.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De bestreden beslissing betreft het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling zoals bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw (toepassing van dwangmedicatie).

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klaagster is reeds langdurig onder medische behandeling van een serie somatische aandoeningen. Ze is daarom al geruime tijd op medicatie ingesteld. Het probleem komt mede voort uit het feit dat klaagster in het PPC medicatie van een ander merk kreeg
uitgereikt. Kennelijk, mede onder invloed van haar psychische gesteldheid, bleek klaagster niet te motiveren om andere medicijnen te nemen. Klaagster heeft de correcte medicatie genoemd bij het personeel. Ook was klaagster voor het eerst gedetineerd en
kon zij moeilijk wennen. Dit heeft ook invloed gehad op haar reacties. Dwangmedicatie is een van de meest ingrijpende vormen waarop de overheid inbreuk op de lichamelijke integriteit van de gedetineerde kan maken. De eis van een schriftelijke
voorafgaande beslissing dient er dan ook mede toe om de overheid in te scherpen dat een zorgvuldige beslissing vereist is, met afdoende motivering. Door de gang van zaken is aan het belang dat dit voorschrift beoogt te beschermen geen recht gedaan. Ook
is sprake van een formele fout, die in het kader van een schorsingsverzoek aan uw voorzitter overigens niet de aandacht heeft gekregen die het verdiende. Zonder telefonische aankondiging, is op donderdag 5 juni 2014, de schriftelijke vooraankondiging
gemaild naar een oud emailadres dat is vermeld als informatieadres. Op de website van het kantoor staat ook een rechtstreeks emailadres en een faxnummer vermeld. De aankondiging is op zodanige wijze verstuurd, dat er vertraging ontstond in de
kennisneming. In het weekend kan de raadsman geen telefonisch contact krijgen met de medewerkers in het PPC en de gedetineerde kan geen contact krijgen met de raadsman. Voorts is de gedwongen behandeling onaanvaardbaar op de volgende gronden. Klaagster
verbleef in voorlopige hechtenis op grond van artikel 285 Sr, hetgeen een indicatie oplevert dat de voorlopige hechtenis niet te lang zal duren, terwijl er voorts in een dergelijke situatie geen einddatum vast ligt. Het instellen op andere medicatie
voor een periode die slechts een kortere tijd zal duren, is niet in het belang van de patiënt te achten. Daarnaast stond op het moment van de beslissing vast dat nooit voldaan zou kunnen worden aan het wettelijk criterium voor een geneeskundig
behandelplan, dat er immers toe moet leiden dat een gedetineerde niet langer in een bijzondere afdeling (in casu het PPC) behoeft te verblijven. Dat voert tot de conclusie dat men bewust misbruik heeft gemaakt van de wet. Het is verder van algemene
bekendheid dat personen met een psychiatrische aandoening die langdurig onder medische zorg staan, bekend zijn met en gewend zijn aan vertrouwde voorgeschreven medicatie en de merknamen daarvan. Met de coach/begeleider van klaagster is de problematiek
van de merknamen besproken. Het kan niet worden aanvaard dat contracten met bepaalde farmaceutische bedrijven prevaleren boven het belang van een zorgvuldige omgang met patiënten. Er is onterecht tot dwangmedicatie overgegaan. Er is niet voldaan aan
het
vereiste in art. 22, lid 1, sub a en b, Pm (het aanwenden van minder bezwarende middelen) en het proportionaliteitsvereiste is geschonden.

Door en namens de directeur is hierop als volgt gereageerd.
De vooraankondiging is per email naar het juiste adres verstuurd op 30 mei 2014 (vrijdag). De vooraankondiging is ook verstuurd naar de commissie van toezicht. Toen bestond de gelegenheid om bezwaren kenbaar te maken. Op 4 juni 2014 is het besluit
kenbaar gemaakt. Na dit besluit is er 2 dagen gewacht zodat klaagster de mogelijkheid had om een schorsing van het besluit te verzoeken. Dit heeft zij ook gedaan. Dat verzoek is afgewezen. Pas op 6 juni 2014 is het besluit uitgevoerd. De procedure is
dan ook goed en zorgvuldig verlopen. De arts beschikt niet over het strafdossier. Op de registratiekaart staat wel het wetsartikel 285 Sr vermeld en ook dat sprake is van een tbs-waardig delict. De maximale gevangenisstraf op het overtreden van artikel
285 Sr is 4 jaar en de duur van de detentie stond dan ook niet vast. Bovendien is de verwachte detentieduur geen sterk argument om vanuit psychiatrisch oogpunt een behandeling te starten of niet. De arts beoordeelt de patiënt en de stoornis. In dit
geval was toediening van dwangmedicatie noodzakelijk. De arts had wellicht anders beslist als zeker zou zijn dat klaagster na een week uit detentie zou komen, vanwege het te verwachten effect van de dwangbehandeling in een korte tijd. In casu is
diverse
malen gepoogd overeenstemming te bereiken over medicatie. Dat lukte soms wel, maar vaak ook niet. Gevolg was dat klaagster geen goede behandeling had. De dwangmedicatie was gericht tegen de psychiatrische problematiek. De psychiatrische toestand
veroorzaakte ook problemen voor medicatie inname tegen de somatische klachten. De arts heeft klaagster zelf gesproken en de merknamen van de medicatie zijn nimmer ter sprake gekomen. Dit heeft de arts ook niet vernomen van de medische dienst of een
collega arts. Bij geen enkele patiënt kan voorspeld worden dat hij/zij van het PPC naar een reguliere setting overgeplaatst zal kunnen worden, maar de zorgplicht bestaat wel om een behandelplan te maken. Toen de bestreden beslissing werd genomen, was
niet zeker of klaagster naar een reguliere afdeling overgeplaatst zou kunnen worden. De detentie van klaagster is vorige week geschorst. Klaagster heeft een medische overdracht meegekregen voor haar huisarts. Daarin staat onder meer haar conditie bij
binnenkomst omschreven en het resultaat van de behandeling. De conditie van klaagster is erg verbeterd. Zij had bij vertrek nauwelijks problemen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van klaagster om haar medicatie trouw in te nemen. Klaagster staat
onder begeleiding van de reclassering. De reclassering houdt de psychische toestand in de gaten en kan klaagster, indien nodig, doorverwijzen naar een medicus.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

Uit het dossier blijkt dat op 30 mei 2014 het voorgenomen besluit tot het overgaan tot een a-dwangbehandeling per email is verstuurd naar de voorzitter van de commissie van toezicht en aan de raadsman op vrijdag 30 mei 2014 om 16.34 uur. Er is in dat
voorgenomen besluit de mogelijkheid gegeven om eventuele bezwaren kenbaar te maken tot maandag 2 juni 2014 om 16.00 uur.
De beroepscommissie overweegt dat tegen een voorgenomen beslissing tot dwangbehandeling geen beroep openstaat. Dit betekent dat van een voorgenomen beslissing tot toepassing van dwangmedicatie eveneens geen schorsing kan worden gevraagd. Klaagster is
op
6 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard in haar schorsingsverzoek (14/1854/SGA). Gegeven deze situatie acht de beroepscommissie het noodzakelijk dat, in aanvulling op de met waarborgen omgeven voorbereidingsprocedure, bij de tenuitvoerlegging van een
beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie een tijdsperiode van 72 uur in acht wordt genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing tot dwangbehandeling en de daadwerkelijke uitvoering van deze beslissing. Immers, slechts tegen de
beslissing tot dwangbehandeling zelf bestaat een beroepsmogelijkheid. Zou een beslissing tot dwangbehandeling ex artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, direct uitvoerbaar zijn, dan zou dat ertoe toe leiden dat feitelijk geen mogelijkheid bestaat
om
een rechtsmiddel aan te wenden tegen de beslissing tot dwangbehandeling voordat deze behandeling is gestart. De beroepscommissie acht de termijn van 72 uur uit het oogpunt van rechtsbescherming derhalve noodzakelijk. Tevens sluit deze handelwijze aan
bij de vanuit de Tweede Kamer geuite wens om een rechterlijke beoordeling mogelijk te maken die de rechterlijke toets vooraf zo dicht mogelijk nadert (Handelingen 2011 – 2012, nr. 52, item 4, 9 februari 2012, Tweede Kamer). Deze termijn is kenbaar
gemaakt aan de directies van de verschillende PPC’s en de directies hebben zich hieraan gecommitteerd. De beroepscommissie heeft dit ook reeds in haar eerdere uitspraken beslist (zie bijvoorbeeld 13/2583/GA van 22 januari 2014, 13/2880/GA van 22
januari
2014 13/2649/GA van 23 januari 2014, 13/2707/GA van 23 januari 2014 en 13/2747/GA van 23 januari 2014).

Op donderdag 5 juni 2014 om 12.10 uur is de bestreden beslissing van het toepassen van dwangmedicatie per email verstuurd naar de voorzitter van de commissie van toezicht en de raadsman van klaagster. Het toedienen van de dwangmedicatie heeft eerst
plaatsgevonden op 6 juni 2014. In de onderhavige zaak is aan voornoemde termijn van 72 uur geen uitvoering gegeven. Reeds de volgende dag is tot toepassing van dwangmedicatie overgegaan. Niet is gebleken dat de noodzaak hiertoe bestond. Hierdoor is
klaagster niet in de gelegenheid geweest voorafgaand aan de dwangbehandeling een rechtsmiddel aan te wenden. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klaagster een tegemoetkoming toe te
kennen
van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en kent klaagster een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven