Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2913/GA, 9 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2913/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De afwijzende beslissing van de directeur is grotendeel gebaseerd op het advies van de politie over het verlofadres. Uit dit advies, waarnaar inhoudelijk wordt verwezen, volgt dat de politie bezwaar heeft tegen verlof, omdat klager lid was of is van
een
criminele jeugdgroep waarvan kennelijk een aantal leden woont in de betreffende wijk. Verder heeft klager volgens de politie op geen enkele wijze meegewerkt aan het politieonderzoek en zou het doorbrengen van zijn verlof onbedoeld statusverhogend
kunnen
werken. De laatst genoemde aspecten moeten geen rol spelen bij de aanvaardbaarheid van een specifiek verlofadres. De politie heeft een mening gegeven over de wenselijkheid en geen concreet advies uitgebracht over het adres. Uit het advies is op geen
enkele wijze verduidelijkt welke (andere) leden nog in de betreffende wijk zouden verblijven. Ook heeft klager ter zitting van de beklagcommissie desgevraagd uitdrukkelijk opgemerkt dat hij geen deel uitmaakt van een criminele jeugdgroep. Daarnaast
heeft de rechtbank de bijzondere voorwaarde aan klager opgelegd, namelijk dat klager zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd op nader te bepalen tijdstippen en dagen aanwezig zal moeten zijn op het door de politie onaanvaardbaar geachte
verlofadres. Klager gaat ervan uit dat de woning is bezocht, ook met het oog op de toepassing van elektronisch toezicht. De proeftijd zal ingaan in oktober 2014. Klager wijst op zijn korte strafrestant, op het feit dat hij “groen” is in het kader van
DBT en hij binnen de inrichting van onbesproken gedrag is. Er wordt tevens verwezen naar jurisprudentie en verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts stelt hij dat uit de mailwisseling met het b.s.d. blijkt dat er sprake is van een advies en wel een onveranderd en negatief advies. Ook is door de politie ingegaan op het
adres van klager. De woning ligt in een wijk waar veel mededaders wonen. De politie heeft aangegeven dat klager deel uitmaakt van een criminele jeugdgroep. De directeur moet ervan uit kunnen gaan dat de informatie van de politie op waarheid berust.
Dat
klager, eenmaal in vrijheid, bij zijn moeder zal gaan wonen, is geen reden om het verlof toe te wijzen. Zolang klager gedetineerd is valt hij onder de verantwoordelijkheid van de directeur. De directeur maakt daarom een zelfstandige en zorgvuldige
belangenafweging. Het verlof is afgewezen op 23 april 2014. De fictieve einddatum valt op 23 oktober 2014. Op het moment dat het verlofverzoek werd afgewezen, had klager nog zes maanden voor de boeg en dan ook voldoende tijd om de nodige zaken te
regelen voor zijn vrijlating.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt verlof geweigerd indien er sprake is van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Klager zal na zijn detentie bij zijn moeder in
Den Haag verblijven. Haar adres is opgegeven als verlofadres. Over dit opgegeven adres is door de politie negatief advies uitgebracht vanwege de wijk waarin de woning zich bevindt. Onvoldoende wordt onderbouwd dat het verlofadres als zodanig niet
geschikt is en evenmin dat eventuele risico's niet op andere wijze kunnen worden ondervangen. Zie in dit verband ook de voornoemde door de rechtbank opgelegde voorwaarde. Van overige contra-indicaties voor verlofverlening is niet gebleken. Gelet daarop
is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en kan deze niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven