Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1608/GA, 7 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1608/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard, waarbij niet is beslist op een deel van klagers klacht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Westlinge in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van de directeur inhoudende dat de uren die klager buiten de inrichting is wegens het bijwonen van een zitting op 12 maart 2014 en 27 maart 2014 in mindering worden gebracht op zijn regimair verlof.

De beklagrechter heeft niet beslist op het beklag betreffende de zitting van 27 maart 2014.

2. De beoordeling
De beroepscommissie begrijpt dat de klacht is gericht tegen het korten van klagers regimair verlof in verband met een bezoek aan de rechtbank van 12 maart 2014. Tevens richt de klacht zich ertegen dat klager in verband met het standpunt van de
directeur
dat het bezoek aan de rechtbank ten koste zal gaan van klagers regimair verlof, het bezoek van
27 maart 2014 aan de rechtbank via zijn advocaat met de daarbij komende kosten, heeft laten uitstellen.

Nu de beklagrechter zich niet heeft uitgelaten over het tweede deel van de klacht, zal de beroepscommissie dit deel om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.
De beklagrechter heeft met betrekking tot het eerste deel van de klacht op gronden als in de uitspraak weergegeven, klager in het gelijk gesteld. Dezelfde gronden kunnen naar het oordeel van de beroepscommissie worden aangewend voor een beslissing met
betrekking tot het bezoek aan de rechtbank op 27 maart 2014. In zoverre zal klager ook op dit punt in het gelijk worden gesteld. Nu een tegemoetkoming uitdrukkelijk bedoeld is ter compensatie vanwege het ongemak dat klager heeft geleden ten gevolge van
het niet bezoeken van de rechtbank, komen de advocaatkosten die klager heeft gemaakt om de zitting uit te stellen, nu daar geen grondslag voor bestaat, niet voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de voorliggende gegevens kan niet worden
vastgesteld
of, en zo ja, op welke datum de uitgestelde zitting doorgang zal vinden. Het ongemak dat klager heeft geleden kan daardoor niet bepaald worden. Een tegemoetkoming zal dan ook achterwege blijven.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en acht geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van, R. Boerhof, secretaris, op 7 oktober 2014

secretaris voorzitter

Naar boven