Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0593/TP, 23 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/593/TP

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 13 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 18 maart 2002 verlengd tot 16 juni 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 8 maart 2001 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 23 maart 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk op deIndividuele Begeleidingsafdeling van het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 15 november 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) van de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven en de Kempen (GGzE) te Eindhoven. Klager is op 23mei 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager wil zo snel mogelijk in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij houdt het niet langer uit in het h.v.b. Het is daar elke dag hetzelfde en klager vliegt tegen de muren op. Klagerwenst met voorrang in een tbs-inrichting te worden geplaatst. Klager verblijft inmiddels negentien maanden, waarvan twaalf maanden als passant, in het h.v.b.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is tijdig, te weten op 21 februari 2002, gehoord. Het hoorverslag dateert eveneens van 21 februari 2002. De verlengingsbeslissing is tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 25februari 2002, welke tijdig aan klager is uitgereikt op 5 maart 2002.
Het beroep zal materieel eveneens ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk of onbillijk is. Wel is aan klager terzake een tegemoetkomingsvoorstel gedaan.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing op deIndividuele Begeleidingsafdeling van het h.v.b. Niet is gebleken dat hij wegens zijn psychische conditie met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemenvan de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen.
In het kader van het onderhavige beroep heeft de Minister de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) verzocht hem te berichten omtrent de vraag of een voortgezet verblijf in het h.v.b. verantwoord was met het oog op de psychischeconditie van klager. Deze medische verklaring zal de Raad per ommegaande worden toegezonden zodra de Minister die heeft ontvangen.
Met betrekking tot het perspectief op plaatsing in een tbs-inrichting voert de Minister nog het volgende aan. Klager is op 11 oktober 2001 gehoord in verband met zijn voorgenomen plaatsing in de GGzE te Eindhoven. Op 15 november2001 is vervolgens een beschikking tot plaatsing in die inrichting geconcipieerd. Uit een telefonisch onderhoud met een psychiater die verbonden is aan die inrichting is gebleken dat klager daar op 23 mei zal worden opgenomen.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager kort na de bestreden beslissing twaalf maanden als tbs-passant in een h.v.b. zou verblijven. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit gevalals onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de brief aan de Minister van de FPD te Den Bosch d.d. 3 juni 2002 blijkt dat klager op dat moment niet meer in het h.v.b. Grave te Grave verbleef, aangezien hij op 23 mei 2002 was overgeplaatst naar de GGzE te Eindhoven. Eenpsychiatrisch onderzoek vond om die reden geen doorgang.
De beroepscommissie kan derhalve (ook) geen uitspraak doen over de vraag of er ten tijde van de bestreden beslissing aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt (23 mei 2002).

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt (23 mei 2002).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 23 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven