Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2584/GA, 1 oktober 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2584/GA

betreft: [klager] datum: 1 oktober 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Krimpen aan den Ijssel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof van 17 april 2014 en b. de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof van 28 mei 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De inrichting mag in beginsel afgaan op informatie en adviezen van het Openbaar
Ministerie (OM) en de politie. Indien deze informatie echter betwist wordt of onjuist is, dient de inrichting de adviezen hetzij te negeren hetzij de adviserende instanties te verzoeken de adviezen beter te motiveren.
Ten aanzien van a:
Het negatieve advies van de politie is onvoldoende gemotiveerd. De openstaande zaak was voor het OM geen aanleiding om negatief te adviseren. De inrichting had klagers verlofaanvraag niet zonder meer mogen afwijzen doch hem, zoals gebruikelijk is, in
de
gelegenheid moeten stellen een ander verlofadres op te geven.
Ten aanzien van b:
Het OM heeft zijn negatieve advies uitsluitend gebaseerd op het feit dat klager zich in voorlopige hechtenis bevond en dat het hoger beroep nog behandeld diende te worden.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.
Ten aanzien van a:
De directeur mag redelijkerwijs aannemen dat de gegevens van de politie feitelijk juist zijn en de directeur is niet gehouden bij klager te informeren of de gegevens uit het politieadvies kloppen.
Ten aanzien van b:
De directeur heeft aangevoerd dat de reclassering het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog heeft ingeschat. Ook beroept de directeur zich op het advies van het OM.
In dit negatieve advies inzake klagers tweede verlofaanvraag wordt aangevoerd dat klager zich nog in voorlopige hechtenis bevindt. De rechtbank heeft hem veroordeeld wegens acht diefstallen en brandstichting tot een gevangenisstraf van 22 maanden. Het
hoger beroep zal op 17 juli 2014 behandeld worden. Het is zeker niet denkbeeldig dat het Hof klager tot een hogere straf zal veroordelen. Uit het strafblad van klager blijkt dat hij in 2011 ook is veroordeeld wegens diefstal en heling. Er is een reëel
recidiverisico. Voorts acht het OM het ongewenst dat de slachtoffers onverhoeds met klager geconfronteerd kunnen worden.

3. De beoordeling
Uit telefonische informatie bij de inrichting is gebleken dat klager op 14 juli 2014 onmiddellijk in vrijheid is gesteld.

Ten aanzien van a:
De beroepscommissie is van oordeel dat het negatieve advies van de politie over klagers verlofadres ten aanzien van klagers eerste verlofaanvraag voldoende is onderbouwd. In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is niet voorgeschreven dat
een
gedetineerde na een negatief advies van de politie over het verlofadres in de gelegenheid moet worden gesteld een ander verlofadres op te geven, alvorens over de verlofaanvraag wordt beslist.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt verlof geweigerd indien er sprake is van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.

Ten aanzien b:
De beroepscommissie is van oordeel dat met name de door het OM aangevoerde gronden een voldoende contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Derhalve kan de beslissing van de
directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder a en onder d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M.. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 1 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven