Nummer: 14/2486/GB
Betreft: [klager] datum: 30 september 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 juli 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van het verzoek om plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld
traject) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 25 juli 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager merkt op dat uit het selectieadvies van 13 juni 2014 van de p.i. Almere blijkt dat hij zich goed gedraagt in de inrichting. Er wordt weliswaar een incident beschreven waar klager bij zou zijn betrokken, maar dit incident is slechts gebaseerd op
geruchten en vermoedens en niet op vastgestelde, concrete feiten en omstandigheden. Klager heeft de training Kiezen voor Verandering met goed gevolg afgerond. Hij is dan ook tot het plusregime gepromoveerd. Met betrekking tot de negatieve gedragingen
van klager in de gevangenis van de p.i. Vught wijst klager er op dat de meest recente disciplinaire straffen van 22 januari 2012, 19 mei 2012 en 30 november 2012 dateren. Deze straffen zijn verouderd en klager stelt dat deze feiten van minder gewicht
moeten worden geacht dan zijn positieve gedragingen. Klager stelt dat aan het feit waarvoor hij thans is gedetineerd, dat is gepleegd tijdens een proeftijd van een ander feit, in het kader van het gestelde herhalingsgevaar, onvoldoende gewicht toekomt.
Uit het selectieadvies blijkt ook dat klager naar het oordeel van het multidisciplinair overleg (MDO) een geschikte kandidaat is voor een deelname aan een gestapeld traject.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit het reclasseringsadvies, waarop klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject is gebaseerd, blijkt dat klager het delict waar hij thans voor in detentie verblijft, ontkent. Hierdoor is geen betrouwbare schatting te maken wat betreft het
recidiverisico en wat betreft het feit of klager zich aan de gestelde afspraken kan en gaat houden. De selectiefunctionaris heeft geen vertrouwen in een goede afloop van de verloven, nu klager zijn huidig delict heeft gepleegd in de proeftijd van een
eerder gepleegd delict. Uit het advies van de advocaat-generaal blijkt dat eerdere reclasseringstoezichten niet hebben geleid tot voorkoming van ernstige delicten. Zijn advies is dan ook negatief. Dit in combinatie met het feit dat klager al sinds 2001
in aanraking komt met Justitie, is er wel degelijk sprake van een recidiverisico. De selectiefunctionaris is dan ook van mening dat klager niet voldoet aan de eisen van artikel 2, eerste lid, onder a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing
gedetineerden (hierna: de Regeling). Het recidiverisico levert een maatschappelijk risico op.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617). In artikel 2, derde lid, van de Regeling wordt bepaald dat tevens voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor
deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.
4.2. De beroepscommissie overweegt als volgt.
Klager is ook in hoger beroep tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld voor dubbele poging tot doodslag. Klager komt sinds 2001 in aanraking met Justitie. Voor zijn achttiende heeft klager zich schuldig gemaakt aan onder meer diefstal en heling. Daarna
is klager veroordeeld voor onder andere meerdere, ernstige geweldsdelicten, wapenbezit en opzetheling. Voorts blijkt uit het selectieadvies van de p.i. Almere dat klager in meerdere inrichtingen disciplinaire straffen opgelegd heeft gekregen voor
fysiek
geweld naar medegedetineerden en het voorhanden hebben van contrabande. Daarnaast blijkt dat klager zijn huidig delict heeft gepleegd tijdens een eerdere voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hiermee heeft klager laten zien zich niet te houden aan de
gestelde voorwaarden.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klager in het verleden tijdens het reclasseringstoezicht een waarschuwing heeft gekregen, omdat hij meerdere afspraken niet is nagekomen. Er bestaat dan ook het risico op het niet nakomen van voorwaarden. De
reclassering acht het, gelet op de ontkenning voor het delict waarvoor hij thans gedetineerd is, echter lastig om de mate van recidiverisico in te schatten. Maar gezien klagers justitiële documentatie en gezien zijn denkpatronen, gedrag en vaardigheden
komt de reclassering tot de conclusie dat er wel degelijk sprake is van een recidiverisico.
4.3. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat er geen vertrouwen bestaat in een goede afloop van klagers plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. Klager dient naar het oordeel van de beroepscommissie eerst
met goed gevolg vrijheden te genieten voorts hij in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 30 september 2014
secretaris voorzitter