Nummer: 14/2596/GB
Betreft: [klager] datum: 7 oktober 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L. Huigsloot, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 juli 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 16 oktober 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing gebaseerd op artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing (hierna: de Regeling) vanwege de overtuiging dat er een kans aanwezig is dat klager zich wederom zal onttrekken aan detentie. Uit
de toelichting bij dit artikel (Stcrt. 2000, nr. 176) blijkt dat de gang van zaken tijdens eerder genoten vrijheden een indicator is, maar tevens dienen de omstandigheden na deze indicator in overweging genomen te worden, zoals bijvoorbeeld klagers
persoonlijkheid. Klager stelt dat de in zijn voordeel werkende factoren onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing. Het advies van het Openbaar Ministerie (OM) en de Vrijheden Commissie (VC) van de locatie De Schie is gebaseerd op een enkel incident
uit 2012. Uit het selectieadvies blijkt dat vanuit het TR-traject wordt geadviseerd klager te plaatsen in een z.b.b.i. Klager heeft de CoVa-training met een positief resultaat afgerond. Klager heeft aangegeven dat hij aan zijn probleem wil werken.
Voorts blijkt uit het selectieadvies dat klager zich op positieve wijze heeft gedragen binnen de inrichting, nu hem daar geen disciplinaire straffen of maatregelen zijn opgelegd. Verder verwijst klager naar de voortgangsrapportage van 25 mei 2014,
opgesteld door zijn trajectbegeleider. Ook deze adviseert positief over een plaatsing in een z.b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager verbleef in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) toen hij zich op 29 juli 2012 onttrok aan detentie. Na bijna een jaar voortvluchtig te zijn geweest, is klager op 8 juni 2013 aangehouden op Schiphol en wederom in detentie geplaatst. Klager
verblijft sinds 16 januari 2014 in de gevangenis van de locatie De Schie. Zijn gedrag is naar behoren. De bewoners van het verlofadres hebben aangegeven dat klager welkom is tijdens een verlof. Tevens heeft de politie een positief advies gegeven ten
aanzien van het verlofadres. Het OM adviseert negatief, gelet op een ernstig vermoeden dat klager zich zal onttrekken aan detentie. Klager heeft laten zien dat hij zich niet aan de gestelde afspraken kan houden. Klager heeft 250 dagen uitstel van
voorwaardelijke invrijheidsstelling gekregen. De reclassering schat het risico op recidive als hoog gemiddeld, even als het risico op het onttrekken aan de voorwaarden. Daarnaast is er een risico op letselschade, gelet op de aard van het delict. De
directeur van de inrichting adviseert negatief, nu hij van mening is dat gedetineerden die zich tijdens een regimair verlof onttrekken aan detentie en ingesloten zijn vanwege uitstel van hun voorwaardelijke invrijheidsstelling, niet voor verlof
(bedoeld
is: vrijheden en/of detentiefasering) in aanmerking moeten komen. In dit advies is klagers gedrag meegewogen, alsmede de omstandigheid dat hij heeft deelgenomen aan de geïndiceerde interventies. Verder heeft klager nog vier Lex Mulderzaken open staan.
Uit artikel 2, tweede lid, onder 4 van de Regeling blijkt dat alleen gedetineerden in aanmerking komen voor een plaatsing in een z.b.b.i. als zij mee willen werken aan een betalingsregeling. Klager heeft aangegeven een betalingsregeling te willen
treffen, maar dat deze regeling niet is geaccepteerd. Klager heeft echter niks overgelegd waaruit blijkt dat zijn voorstellen niet worden geaccepteerd.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Klager is na afloop van een regimair verlof op 29 juli 2012 niet teruggekeerd in de inrichting en heeft zich vervolgens bijna een jaar onttrokken aan detentie. Als gevolg hiervan heeft klager 250 dagen uitstel van voorwaardelijke
invrijheidstelling gekregen. De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat klager, ondanks zijn goede gedrag, niet in aanmerking kwam voor plaatsing in een z.b.b.i. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 7 oktober 2014
secretaris voorzitter