Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2004/GA, 8 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2004/GA

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Kellermann, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 juni 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager op 4 maart 2014 met extra beveiligd vervoer (EBV) naar het gerechtshof ’s-Gravenhage is vervoerd.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagcommissie is onvoldoende gemotiveerd en aangehaalde jurisprudentie is niet van toepassing. Het beklag van 18 februari 2014 is gericht tegen het opleggen van EBV-transport in de periode vanaf april 2013 tot en met maart 2014.
Er
is niet enkel sprake geweest van rechtsgang vervoer, maar ook van medisch vervoer op 26 september 2013, 16 oktober 2013, 24 oktober 2013 en 19 december 2013. Daarnaast is sprake van schending van artikel 3 van het EVRM, nu het gedrag van klager geen
aanleiding geeft om de EBV-maatregel toe te passen. Tevens is sprake van schending van de artikelen 5 en 13 van het EVRM. Verzocht wordt om klager te horen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Namens klager is aangegeven dat klager gehoord wil worden op zitting. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu dit verzoek niet is onderbouwd. De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

In het klaagschrift van 18 februari 2014 staat vermeld: “De klacht richt zich op de inhoud van de brief d.d. 12 februari 2014 en de daaruit voortvloeiende beslissing(en) van de directeur voor zover cliënt extra beveiligd vervoerd (EBV) wordt en in het
bijzonder ten aanzien van het EBV d.d. 4 maart 2014 naar het gerechtshof ’s-Gravenhage.” In voornoemde brief informeert het plaatsvervangend hoofd gedetineerdenzaken de raadsman over extra beveiligd vervoer. De inhoud van voornoemde brief kan dan ook
niet aangemerkt worden als een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, waartegen beklag openstaat.
De wijze van het vervoer van klager op 4 maart 2014 betreft een zogenaamd rechtsgangvervoer. Dit kan niet aangemerkt worden als een beslissing van de directeur waartegen beklag openstaat. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere
beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt op dat over de wijze van het medisch vervoer van klager op 26 september 2013, 16 oktober 2013, 24 oktober 2013 en 19 december 2013 niet binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn van zeven dagen beklag is gedaan. De
beroepscommissie verwijst hiervoor naar artikel 61, vijfde lid, van de Pbw en laat dit onderdeel van het klaagschrift buiten beschouwing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven