Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1665/TA, 14/1764/TA, 14/1766/TA en 14/1768/TA, 29 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1665/TA, 14/1764/TA, 14/1766/TA en 14/1768/TA

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 9 mei 2014 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. T.P. Klaasen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering klager op 13 januari 2014 toe te staan (met de ‘advocatentelefoon’) te bellen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling ITZ (HK 2014/16),
b. insluiting van klager op zijn kamer op 13 en 14 januari 2014 (HK 2014/16),
c. het klager niet aanbieden van meer arbeid (HK 2014/17),
d. insluiting van klager op zijn kamer zonder dat hij heeft kunnen beschikken over een oproepsysteem of telefoon (HK 2014/22),
e. insluiting van klager op zijn kamer op 4 maart 2014 (HK 2014/48).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder b, c. en e, heeft het beklag als vermeld onder a. ongegrond verklaard en heeft het beklag als vermeld onder d. gegrond verklaard, op de gronden als in de
aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – voor zover voor de onderhavige beoordeling van belang en samengevat – als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: Het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: Ministerie) is een geprivilegieerde instantie. Een onvoldoende geïnformeerde medewerker heeft klager ten onrechte geweigerd met het Ministerie te bellen. De
beklagcommissie heeft in haar uitspraak ten onrechte en zonder dat dit door de inrichting is aangevoerd, overwogen dat er slechts op bepaalde tijden kan worden gebeld. Dit is klager destijds niet meegedeeld.
Ten aanzien van het beklag onder b: de inrichting heeft geen rapportage overgelegd waaruit blijkt hoe lang de insluiting van klager heeft geduurd. Het is niet aan klager om aan te tonen dat hij geen vier uur met medeverpleegden heeft kunnen
doorbrengen,
maar aan de inrichting om aan te tonen dat klager wel vier uur met medeverpleegden heeft kunnen doorbrengen.
Ten aanzien van het beklag onder c: ter beklagzitting heeft de directeur toegezegd de mogelijkheden van meer uren arbeidstraining te zullen onderzoeken. Deze toezegging is echter in het geheel niet nagekomen.
Ten aanzien van het beklag onder d: klager kan zich verenigen met de gegrondverklaring van zijn beklag, maar niet met het uitblijven van een beslissing een tegemoetkoming toe te kennen. Klager wil een tegemoetkoming van € 15,=.
Ten aanzien van het beklag onder e: het is aan de inrichting aan te tonen dat klager op 4 maart 2014 vier uur met medegedetineerden heeft kunnen verblijven.

Het hoofd van de inrichting heeft gepersisteerd bij de standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en kan zich verenigen met de uitspraken van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, b. en e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard en de uitspraken van de beklagcommissie zullen worden bevestigd.
Voor wat betreft het beklag als vermeld onder b. en e. overweegt de beroepscommissie ten overvloede dat klager ook niet-ontvankelijk in zijn beklag zou zijn verklaard, indien aannemelijk zou zijn geworden – hetgeen nu niet het geval is – dat klager de
desbetreffende dagen geen vier uur met medeverpleegden heeft kunnen doorbrengen. Immers, in artikel 57, derde lid, van de Bvt is bepaald dat tegen een beslissing tot afzondering beklag openstaat, nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd. Zowel de
insluiting als genoemd onder b. als de insluiting als genoemd onder e. heeft niet langer dan twee dagen geduurd.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Een verpleegde heeft op grond van de Bvt geen recht op arbeid. Gelet hierop en nu niet is aangevoerd dat een recht van klager, dat hem bij wet
of verdrag toekomt, is geschonden, oordeelt de beroepscommissie dat het beklag niet is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting waartegen op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt beklag openstaat. Gelet hierop zal de
beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder d., welk beroep enkel is gericht tegen het uitblijven van een beslissing van de beklagcommissie een tegemoetkoming toe te kennen, wordt het volgende overwogen. Om proceseconomische redenen
zal de beroepscommissie zelf over dit aspect beslissen. Nu is gesteld noch gebleken dat klager het oproepsysteem daadwerkelijk nodig heeft gehad, bestaat er geen aanleiding voor een tegemoetkoming. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt – met uitzondering van het beroep onder d. – de uitspraken van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag als
vermeld onder c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 29 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven